ECLI:NL:GHAMS:2017:2695

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
23-001762-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en wederspannigheid met bijzondere strafvoorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel en wederspannigheid tegen opsporingsambtenaren. De mishandeling vond plaats op 22 juli 2015 in Amsterdam, waarbij de verdachte zijn vriendin heeft geduwd, geslagen en geschopt, wat leidde tot letsel en pijn voor het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte zich verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren, waarbij hij geweld heeft gebruikt. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof heeft in hoger beroep de straffen herzien. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholproblematiek en eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten. De verdachte heeft zich in de periode voor de zitting positief ontwikkeld, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan 19 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uren. Bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een behandeling voor alcoholproblematiek.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001762-16
Datum uitspraak: 15 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13/684371-15 en 13/851442-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel (te weten vriendin) [slachtoffer] - (met kracht) tegen haar lichaam heeft geduwd en/of (vervolgens) op voornoemde [slachtoffer] is gaan liggen en/of (vervolgens) - (met gebalde vuist(en)) eenmaal of meermalen in/tegen haar gezicht, in elk geval tegen haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) - op haar arm, in elk geval op haar lichaam heeft gekrabd en/of (vervolgens) - eenmaal of meermalen tegen haar lichaam heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer (opspoings)ambtenaren, te weten
- [naam 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en/of
- [naam 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en/of
- [naam 3] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en/of
- [naam 4] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening,
waarbij hij/zij (zakelijk weergegeven) verdachte op verdenking van het plegen van een strafbaar feit (mishandeling) op heterdaad ontdekt had(den) aangehouden en/of vastgegrepen en/of vasthield(en) en/of hem tegen de muur hield(en) en/of zijn armen vast probeerde(n) te houden, om hem handboeien aan te leggen, teneinde hem, verdachte, ten spoedigste voor te geleiden aan een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een bureau van politie, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld (zakelijk weergegeven) in het door verdachte met diens lichaam en/of armen rukken en/of trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde (opsporings)ambtenaren verdachtes lichaam en/of armen trachten verdachte te geleiden en/of het door verdachte maken van een of meer trappende en/of schoppende bewegingen in de richting van die (opsporins)ambtenaren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een ter terechtzitting ingenomen standpunt

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) enkel heeft weggeduwd toen zij hem aanviel en hem begon te krabben. De verdachte had daarbij geen opzet op het toebrengen van letsel of leed. Verder is er een rechtvaardigings-grond aanwezig, namelijk de relatieve overmacht aan de zijde van de verdachte. Van de verdachte kon immers redelijkerwijs niet gevergd worden dat hij de strafrechtelijke norm zou naleven, omdat hij werd aangevallen. Hierdoor ontbreekt dan ook de schuld en in deze overmachtssituatie ligt besloten dat er geen opzet aanwezig geweest kan zijn, aldus de raadsvrouw.
Het hof onderschrijft het standpunt raadsvrouw niet, reeds omdat de feitelijke grondslag van dit verweer, te weten dat de verdachte werd aangevallen en hij [slachtoffer] enkel wegduwde, niet aannemelijk is geworden, zulks gelet op de gebezigde bewijsmiddelen. Bovendien ontbeert het standpunt een ondubbelzinnige conclusie.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 juli 2015 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten zijnvriendin [slachtoffer]
- tegen haar lichaam heeft geduwd en vervolgens op voornoemde [slachtoffer] is gaan liggen en
- met vuist in haar gezicht heeft geslagen en
- tegen haar lichaam heeft geschopt,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.
hij op 22 juli 2015 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen opsporingsambtenaren, te weten
- [naam 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en
- [naam 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en
- [naam 3] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en
- [naam 4] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening,
waarbij zij verdachte op verdenking van het plegen van een strafbaar feit (mishandeling) hadden aangehouden enhem tegen de muur hielden en zijn armen vast probeerden te houden om hem handboeien aan te leggen, bestaande dat geweld in het door verdachte met diens armen trekken in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde opsporingsambtenaren verdachtes armen trachten te geleiden en het door verdachte maken van trappende bewegingen in de richting van die opsporingsambtenaren.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren en heeft als bijzondere voorwaarden gesteld dat de veroordeelde zich moet melden bij de reclassering en zich moet houden aan de aanwijzingen van die instelling, ook indien die inhouden dat de verdachte moet deelnemen aan een gedragsinterventie of behandeling voor alcoholproblematiek. Daarbij zijn de gestelde voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, waarvan 19 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en heeft gevorderd dat daaraan reclasseringstoezicht, een behandelgebod en een meldplicht als bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Van het toezicht en de gestelde voorwaarden heeft hij de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – huiselijk geweld tegen zijn levensgezel. Hij heeft zijn partner in zijn woning, waar zij op dat moment verbleef, geschopt en geslagen. Door zo te handelen heeft hij haar lichamelijke integriteit geschonden en haar pijn en letsel bezorgd. Het hof rekent het de verdachte aan dat deze mishandeling plaatsvond op het moment dat het slachtoffer 32 weken zwanger was van hun beider kind en dat zodoende niet enkel het slachtoffer, maar ook het ongeboren kind aan gevaar is blootgesteld. Daarnaast heeft de verdachte politieambtenaren fysiek tegengewerkt bij zijn aanhouding. Bovendien heeft hij zich daarbij in zeer schofferende termen over hen uitgelaten. Hiermee heeft hij het werk van deze politieambtenaren bemoeilijkt en gebrek aan respect voor het openbaar gezag tentoongesteld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 januari 2017 is hij eerder onherroepelijk ter zake van soortgelijke delicten veroordeeld. Zo is hij bij vonnis van 9 juli 2013 ter zake van mishandeling van een levensgezel veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en bij vonnis van 18 maart 2015 wegens wederspannigheid veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren. Op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte deze taakstraf heeft uitgevoerd. Dat hij uit een en ander geen lering heeft getrokken, weegt sterk in het nadeel van de verdachte.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de bewezen geachte feiten in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere weken rechtvaardigt.
Uit het rapport van Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming en Reclassering, van 5 februari 2016 komt naar voren dat de verdachte op verschillende leefgebieden met problemen heeft gekampt. Hij heeft de nodige tijd op straat gezworven en had aanzienlijke schulden. Verder waren er sterke aanwijzingen dat de verdachte een drankprobleem had. De reclassering zag een verband tussen het delict gedrag en het alcoholgebruik van de verdachte en met de verstandelijke onvermogens van verdachte, zoals die uit informatie van stichting MEE zijn gebleken. Bij spanningen heeft de verdachte de neiging om primair te reageren, hetgeen bij het gebruik van middelen (het hof begrijpt: alcohol) kan omslaan in agressie.
In het ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ van 30 januari 2017 van Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming en Reclassering, is beschreven hoe het – dadelijk uitvoerbaar verklaarde –
toezicht is verlopen. Gebleken is dat de verdachte zich ervoor heeft ingezet dat hij zijn leven weer op de rit krijgt. Hij heeft zich gehouden aan zijn meldplicht, zijn schulden afgelost, een zelfstandige woning gerealiseerd en het nodige gedaan om zijn administratie op orde te krijgen. Of er thans nog sprake is van alcoholgebruik is niet geheel duidelijk, mede omdat dit een lastig onderwerp is gebleken om met de verdachte te bespreken, en de relatie van de verdachte met zijn vriendin blijft een criminogene factor. Ambulante begeleiding door de reclassering blijft mede daarom aangewezen, met name ten aanzien van het omgaan met zelfstandigheid en het vinden van betaald werk.
Het hof ziet een opwaartse lijn in het leven van de verdachte – zij het een prille – en is van oordeel dat voortzetting van die lijn niet te zeer in de waagschaal moet worden gesteld door een geruime periode van vrijheidsbeneming. Mede gelet op de na te volgen beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf acht het hof, alles afwegende, een taakstraf in combinatie met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof zal daaraan na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden, opdat de reclassering het benodigde gereedschap krijgt om de stijgende lijn met de verdachte in een verplichtend kader te ondersteunen.
Het hof is van oordeel dat de te stellen bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard. Daartoe wordt allereerst overwogen dat de verdachte, zoals bleek, eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van feiten die soortgelijk zijn aan de feiten die thans bewezen worden verklaard én de verdachte bij vonnis van 18 november 2015 ook nog onherroepelijk is veroordeeld ter zake van wederspannigheid. Daarbij komt dat de zorgen over de alcoholproblematiek van de verdachte, waarvoor tot voor kort serieus te nemen aanwijzingen bestonden, niet zijn weggenomen. De onderhavige feiten zijn immers begaan nadat de verdachte – ook in zijn eigen woorden – behoorlijk wat had gedronken. Het hof stelt verder vast dat aan de verdachte een onherroepelijke strafbeschikking is opgelegd ter zake van openbare dronkenschap, begaan op 22 juni 2016. Dat de verdachte, zoals hij op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, al een of twee jaar geen alcohol meer gebruikt, kan dan ook niet worden volgehouden. Nu de reclassering heeft gerapporteerd dat alcohol in het verleden een verstorende uitwerking heeft gehad op de – toch al beperkte – copingsvaardigheden van de verdachte, de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, de verdachte nog altijd een relatie heeft met [slachtoffer] en die relatie door de reclassering bovendien als criminogene factor wordt gezien, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of een gevaar veroorzaakt voor het lichaam van een of meer personen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 57, 63, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, maar dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, een taakstraf wordt opgelegd, zulks gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook de raadsvrouw heeft om een dergelijke beslissing gevraagd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan maar liefst twee strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Het hof is van oordeel dat daaraan gevolgen moeten worden verbonden. Er is in beginsel alle aanleiding de gehele tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
Voor de door de advocaat-generaal en de raadsvrouw voorgestelde beslissing biedt de wet in deze zaak geen ruimte nu de verdachte de op 5 maart 2015 opgelegde taakstraf heeft uitgevoerd en in artikel 14g, tweede lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) artikel 22b Sr van overeenkomstige toepassing is verklaard.
Gelet op de actuele persoonlijke situatie van de verdachte zoals deze hiervoor is weergegeven, acht het hof aannemelijk dat de tenuitvoerlegging van twee in voorwaardelijke vorm opgelegde weken gevangenisstraf een te zware wissel zou trekken op de gesignaleerde stijgende lijn in diens leven. Daarom zal de vordering gedeeltelijk en op na te noemen wijze worden toegewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
19 (negentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat
▪ de veroordeelde zich meldt bij het Leger des Heils, afdeling Jeugdzorg en Reclassering, zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
▪ de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen door of namens de reclassering te geven, ook indien die inhouden het ondergaan van een ambulante behandeling voor alcohol- of agressieregulatieproblematiek.
Geeft Leger des Heils, afdeling Jeugdzorg en Reclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2013, parketnummer 13/851442-12, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.M. Vennix, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2017.
mr. R.M. Vennix is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.........]