ECLI:NL:GHAMS:2017:2693

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
23-003686-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van beschadiging van een metrostel door graffiti met bewijsoverweging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Duitsland en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van het medeplegen van de beschadiging van een metrostel door graffiti. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweld tegen goederen, waarbij de verdachte op 20 juli 2015 in Amsterdam openlijk graffiti op een metrostel zou hebben gespoten. Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 februari 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit, dat de verdachte samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een metrotreinstel heeft beschadigd, werd wel bewezen verklaard. Het hof heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de graffiti had gespoten, maar dat er wel voldoende aanwijzingen waren voor zijn betrokkenheid bij de beschadiging van het metrostel. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van 20 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, GVB Exploitatie B.V., tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet voldoende zekerheid bestond over de schade die direct verband hield met het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003686-15
Datum uitspraak: 15 februari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-146786-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag] 1993,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Station Diemen Zuid (Diemerdreef), in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, welk geweld bestond uit het spuiten van graffity op een of meer metro treinstellen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer metro treinstellen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan GVB Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – op basis van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging – komt tot een enigszins andere bewezenverklaring dan de politierechter.

Vrijspraak

Het primair ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De advocaat-generaal heeft dit ook gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsman, zodat het hof deze vrijspraak niet nader zal motiveren.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde

De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is en is erop gewezen dat:
- niemand heeft gezien dat de verdachte en zijn medeverdachten (naar het hof begrijpt: graffiti) gespoten hebben;
- er veel afstand is tussen de plek waar de verdachte en zijn medeverdachten zijn aangehouden en ‘het metrostel’ (naar het hof hier en verder begrijpt: het metrostel dat met graffiti beklad zou zijn);
- er niet is vastgesteld dat de spuitbussen die bij de verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen dezelfde zijn als die bij ‘het metrostel’ zijn aangetroffen.
Het hof overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen het volgende kan worden afgeleid.
Inspecteur van politie [inspecteur] (hierna: [inspecteur]) bevond zich op 20 juli 2015 omstreeks 20.00 uur op de Dalsteindreef te Diemen. Hij zag een auto met Duits kenteken naast de Spoordijk parkeren, waaruit vier jongens stapten. Deze jongens pakten een aantal linnen tasjes uit de achterbak en liepen in de richting van station Diemen Zuid. Omstreeks 21.50 uur kreeg [inspecteur] portofonisch een melding dat er zojuist een aantal jongens waren betrapt op het spuiten van graffiti bij station Diemen Zuid en dat de spuiters waren weggerend. Vervolgens zag hij eerdergenoemde jongens uit de richting van station Diemen Zuid aan komen rennen. Zij droegen alle vier linnen tasjes. Toen de jongens in de auto waren gestapt en aanstalten maakten om weg te rijden, heeft [inspecteur] zich bij de bestuurder kenbaar gemaakt als politieambtenaar. Hij zag dat de jongens buiten adem en bezweet waren. Tevens kwam er uit de auto een sterke verse verflucht. Op de vraag van [inspecteur] verklaarden de jongens dat zij spuitbussen verf bij zich hadden en dat deze in de kofferbak lagen. In de kofferbak bleken zich linnen tasjes met spuitbussen verf te bevinden. De verdachte bleek een van de inzittenden van de auto te zijn.
Uit het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (2015164696-14) komt naar voren dat de verdachte en zijn drie medeverdachten verf op ofwel hun kleding danwel hun hand hadden. Op een spoor van het rangeerterrein bij station Diemen Zuid is kort voor de aanhouding van de verdachte en de medeverdachten een metrostel aangetroffen dat bespoten was met graffiti. Uit het proces-verbaal van [naam 1] en [naam 2] (2015164696-6) blijkt dat de aangebrachte verf op dat moment nog nat was.
Uit de verklaringen van de verdachten en zijn drie medeverdachten kan worden opgemaakt dat zij gezamenlijk in Nederland op vakantie waren en dat de spullen, waaronder de spuitbussen, die in de achterbak van de auto, die van medeverdachte [medeverdachte] was, lagen hun toebehoorden en dat die bussen waren meegenomen teneinde te kunnen ‘sprayen’ of ‘te schilderen’.
Op basis van de bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, concludeert het hof dat de verdachte en de drie medeverdachten zich in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar schuldig hebben gemaakt aan de beschadiging van een metrostel door deze te bespuiten met verf. Overigens kan vastgesteld worden dat deze conclusie niet wordt weersproken door de verklaring van de verdachte en zijn medeverdachten; geen van hen heeft vragen heeft willen beantwoorden over hetgeen het viertal op en om het rangeerterrein precies heeft gedaan.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 20 juli 2015 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een metrotreinstel, toebehorende aan GVB Amsterdam, heeft beschadigd.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met drie medeverdachten schuldig gemaakt aan beschadiging van een metrostel van het GVB, door dit te bespuiten met graffiti. Het aldus moedwillig aanbrengen van dergelijke graffiti zorgt voor verloedering van de openbare ruimte en brengt hoge schoonmaakkosten voor de maatschappij met zich.
Het hof is van oordeel dat de straf die door de rechtbank is opgelegd – een voorwaardelijke geldboete –
onvoldoende recht doet aan de aard van de aangebrachte beschadiging. Een onvoorwaardelijke taakstraf van 30 uren doet dat wel, mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. In strafverhogende zin houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte het feit in vereniging heeft begaan, nu kennelijk daartoe gezamenlijk het plan was opgevat. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan op de terechtzitting in hoger beroep heeft kunnen blijken, ziet het hof geen aanleiding tot matiging van de op te leggen straf. De enkele omstandigheid dat de verdachte in Duitsland woonachtig is, dwingt mede gelet op het Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op strafvonnissen, niet tot het hanteren van een andere strafmodaliteit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.597,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen. Zijdens de verdachte is de vordering gemotiveerd weersproken.
Het hof is van oordeel dat met onvoldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden welk deel van de opgevoerde schade rechtstreeks verband houdt met het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde en dat het, in deze fase van het strafproces, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert om partijen in de gelegenheid te stellen nader bewijs bij te brengen. Het hof wijst er in dit verband op dat in de bij het Schadeopgaveformulier Misdrijven, ondertekend op 3 september 2015, gevoegde bijlage 4 de schade wordt becijferd die is toegebracht aan metrowagens 32a en 32b, terwijl uit de op 24 augustus 2016 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [getuige] en de door laatstgenoemde overgelegde foto’s naar voren komt dat sprake zou zijn van schade aan metrostel 23. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V.
Verklaart de benadeelde partij GVB Exploitatie B.V. in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.M. Vennix, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2017.
mr. R.M. Vennix is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[..........]
.