Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
[beklaagde], ter zake van smaad(schrift)/laster en belediging.
2.Het verslag van de advocaat-generaal
3.De voorhanden stukken
4.De behandeling in raadkamer
Committee on the Elimination of Racial Discrimination) aangeduid als een ongewenst woord in verband met de link naar slavernij. Het woord is op zijn minst besmet en moet vermeden worden. Beklaagde heeft het woord bij herhaling in zijn voorgelezen brief richting mijn cliënte gebezigd en dat was niet essentieel voor zijn bijdrage aan het debat; het gebruik van het woord “negerin” was onnodig grievend en beledigend. Met betrekking tot het delict van smaad heb ik in mijn schriftelijke reactie al opgemerkt dat de uitlatingen van beklaagde met het oog op een bewezenverklaring van dit delict voldoende specifiek en feitelijk zijn en dat een aanduiding naar tijd en plaats niet is vereist. Mijns inziens dient beklaagde vervolgd te worden voor belediging en laster.
5.De beoordeling van het beklag
Stichting Instituut voor Multiculturele Dienstverlening) te Amsterdam een brief van zijn hand laten voorlezen door een journalist. Deze discussiebijeenkomst vond plaats naar aanleiding van een door [schrijver] uitgebracht boek getiteld “Surinamers in de polder” en werd rechtstreeks uitgezonden door een lokaal radiostation. In de voorgelezen tekst van beklaagde is klaagster meermalen aangeduid met het woord “negerin” en komt voor dat klaagster werkt voor de moordenaar [naam] en dat zij [naam] dient.
.Zij deelt niet de visie van de officier van justitie dat de context van het maatschappelijk debat het beledigende karakter aan de door beklaagde gekozen woorden ontneemt; als dat al moet worden aangenomen dan is het woordgebruik in elk geval onnodig grievend, aldus klaagster.