ECLI:NL:GHAMS:2017:2589

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
23-003521-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering benadeelde partij en schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2016. De zaak betreft een vordering van de benadeelde partij, die zich in eerste aanleg had gevoegd met een schadevergoeding van € 62.074,26, welke volledig was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij opnieuw zijn vordering ingediend, en het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schade heeft veroorzaakt aan de benadeelde partij. Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte en de benadeelde partij overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de schadevergoeding. De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht om de vordering tot schadevergoeding gelijk te stellen met het overeengekomen bedrag van € 45.000,00. Het hof heeft de overeenkomst tussen partijen erkend en bepaald dat € 35.000,00 binnen 24 uur na de uitspraak moet worden betaald, terwijl het resterende bedrag van € 10.000,00 een jaar later moet worden voldaan. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 45.000,00 en de overige vorderingen afgewezen. Tevens is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd op basis van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003521-16
datum uitspraak: 13 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-213249-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 62.074,26. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte medegedeeld dat de verdachte en de benadeelde partij overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van het aan de benadeelde partij te betalen bedrag aan schadevergoeding. De raadsvrouw heeft het hof verzocht de hoogte van de vordering tot schadevergoeding gelijk te stellen met het overeengekomen bedrag. Ter onderbouwing heeft de raadsvrouw e-mail correspondentie tussen haar en de directeur van benadeelde partij, de heer [benadeelde 1] , in het geding gebracht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de hoogte van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en de hoogte van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel zullen worden gelijkgesteld met de bedragen die partijen onderling zijn overeengekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is tot de overtuiging gekomen – na kennisname van de inhoud van de tussen de raadsvrouw en de benadeelde partij gevoerde correspondentie en gelet op hetgeen door de raadsvrouw ter toelichting op deze stukken is meegedeeld – dat partijen over en weer aan elkaar voldoende en duidelijke informatie hebben verstrekt ten aanzien van hetgeen werd beoogd om weloverwogen tot een ondubbelzinnige beslissing te komen en dat partijen zonder dwang hebben deelgenomen aan de daartoe strekkende onderhandelingen alsmede partijen zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel.
Het hof stelt vast dat uit het vorenstaande blijkt dat met de benadeelde partij is overeengekomen dat het door de verdachte aan hem te betalen bedrag wordt vastgesteld op een bedrag van € 45.000,00 en voorts dat ter zake de betalingswijze hiervan is overeengekomen dat terstond een bedrag van € 35.000,00 zal worden voldaan – ten behoeve waarvan dit bedrag inmiddels op de derdenrekening van het kantoor van de raadsvrouw is gestort – en dat de verdachte het restant van € 10.000,00 een jaar later aan de benadeelde partij zal voldoen.
Het hof ziet aanleiding, gelet op het vorenstaande, de tot stand gekomen overeenkomst in zijn uitspraak te vervatten en het overeengekomen bedrag tot vergoeding van de schade gelijk te stellen met het overeengekomen bedrag van € 45.000,00. Daarbij zal het hof bepalen dat – in overeenstemming met hetgeen de partijen onderling zijn overeengekomen – € 35.000,00 binnen 24 uur na heden moet worden betaald en dat € 10.000,00 over een jaar moet worden betaald.
Om te bevorderen dat het resterende schadebedrag van € 10.000,00 over een jaar door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht:
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 45.000,00 (vijfenveertigduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat door de verdachte een bedrag ter hoogte van
€ 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) binnen 24 uur na hedenwordt betaald aan de benadeelde partij en dat het resterende bedrag ter hoogte van
€ 10.000,00 (tienduizend euro)door de verdachte
over een jaar na hedenwordt betaald aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om
over een jaar na hedenaan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. N.A. Schimmel en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2017.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.