ECLI:NL:GHAMS:2017:2555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
15/00731
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, verminderd. Belanghebbende had echter het hoger beroep te laat ingediend, waardoor het Hof moest beoordelen of er redenen waren om deze termijnoverschrijding te verontschuldigen. Belanghebbende voerde aan dat haar verblijf in het buitenland en haar psychische toestand de reden waren voor de vertraging. Het Hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De termijn voor het indienen van het hoger beroep was vastgesteld op zes weken na de uitspraak van de rechtbank, en belanghebbende had deze termijn overschreden. Het Hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat er geen gronden waren voor toepassing van de uitzondering op de termijnoverschrijding. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de verantwoordelijkheid van belanghebbenden om op de hoogte te blijven van belangrijke data, ook in het geval van persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 15/00731
27 juni 2017
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: [A] te [Z]
tegen de uitspraak van 10 juli 2015 in de zaak met kenmerk HAA 14/3820 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 november 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.923. Gelijktijdig is € 463 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 4 augustus 2014, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 10 juli 2015 gegrond verklaard; tevens is de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.677, met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 september 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het hogerberoepschrift is aangevuld bij een (ongedateerd) nader stuk, met bijlagen, ingekomen bij het Hof op 22 december 2015 en een nader stuk, ingekomen bij het Hof op 28 december 2015.
1.6.
Bij brief van 27 maart 2017 heeft gemachtigde verzocht om verdaging van de zitting. Dit verzoek is bij afweging van de door gemachtigde aangevoerde gronden tegen het belang van een voortvarende behandeling van de zaak bij brief van het Hof van 7 april 2017 afgewezen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.2. Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 en 2 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser(es)’, de inspecteur wordt door de rechtbank aangeduid als ‘verweerder’.
“1. Eiseres is geboren op 29 augustus 1952.
2. Eiseres lijdt aan een ernstige rugaandoening en ondervindt hiervan veel pijn.”
Het Hof zal uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten en voegt daar nog het volgende aan toe.
2.2.
De uitspraak van de rechtbank is blijkens een daartoe op pag. 7 van de uitspraak geplaatste stempel op 10 juli 2015 naar partijen verzonden.
2.3.
Het hogerberoepschrift is gedagtekend 28 augustus 2015 en, blijkens een daarop door de administratie van het Hof geplaatste stempel, bij het Hof ingekomen op 3 september 2015.
2.4.
In het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 23 juni 2015 is onder meer het volgende vermeld:
“Aanwezig:
eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde [[A]
(…)
De rechtbank sluit het onderzoek ter zitting en deelt mee dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.”

3.3. Geschil in hoger beroep

In geschil is primair de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in haar hoger beroep.
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord zijn evenals bij de rechtbank de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten en de aanwezigheid van een bron van inkomen in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt voorop dat het bepaalde in artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:8, eerste lid, 3:41, eerste lid, en 6:24 Awb, inhoudt dat de termijn voor het tegen de uitspraak van de rechtbank gericht hoger beroep zes weken bedraagt en is ingegaan op de dag volgend op de dag waarop die uitspraak is verzonden, te weten op 11 juli 2015. Gelet ook op artikel 6:9, eerste lid, Awb betekent dat het hogerberoepschrift uiterlijk op 21 augustus 2015 moet zijn ontvangen dan wel, gelet op artikel 6:9, tweede lid, Awb, bij verzending per post en terpostbezorging op uiterlijk 21 augustus 2015, op 28 augustus 2015.
4.2.
Nu vaststaat dat het hogerberoepschrift na 21 augustus 2015 is ontvangen en er ook geen grond is voor toepassing van artikel 6:9, tweede lid, Awb, dient belanghebbende niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep, tenzij op de voet van artikel 6:11 Awb redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest.
4.3.
In het hogerberoepschrift heeft belanghebbende het volgende aangevoerd:
“Wij zijn korte tijd te laat omdat destijds op de zitting de rechter voorlas dat vonnis zou zijn na 6 weken. Dat was volgens onze berekening rond 7 augustus (…). (…) wij waren enige weken niet thuis en hebben daarom de datum gemist.”
4.4.
In het op 22 december 2015 ingekomen nader stuk heeft belanghebbende onder meer het volgende aangevoerd:
“Er zijn ook redenen voor de verlate reactie. Ten eerste is dat de situatie en toestand waarin eiseres zich bevind[t]. (…) Als gevolg van de toestand van eiseres heeft ook de gemachtigde het in het leven moeilijk: hij moet alle problemen opvangen (…).
In de praktijk hadden wij (…) begrepen dat de uitspraak later zou komen. Als (…) U. E.A. aanwezig was geweest bij de eerste rechtszitting had u kunnen begrijpen hoe dat is gegaan, gezien de (…) toestand van eiseres en gemachtigde.
Verweerder schrijft dat wij in het proces verbaal de juiste datum kunnen lezen … maar dit proces verbaal hebben wij pas gekregen op 13 oktober (…).”
4.5.
Ter zitting van het Hof heeft gemachtigde het volgende aangevoerd:
“- Ten tijde van de zitting bij de rechtbank was de toestand van belanghebbende erg slecht.
Zij is al sinds lange tijd overspannen en zeker een zitting is dan een zware mentale belasting. Aan het eind van de zitting was belanghebbende geheel van slag. Ik kan wel zeggen dat zij op dat moment zelfs hysterisch was. Belanghebbende heeft niet gehoord wat de rechter heeft medegedeeld omtrent de termijn voor het doen van uitspraak. Dat is langs haar heengegaan.
- Het lijkt wel of de Belastingdienst er alleen maar op uit is om belastingplichtigen hun recht op belastingaftrek te onthouden. Alleen vanwege formele punten wordt belanghebbende haar recht op belastingaftrek onthouden.
- Vanwege haar gezondheid is belanghebbende er vandaag niet bij. Een zitting is een te zware mentale belasting voor haar. Wij verzoeken om enige clementie.
- U vraagt aan mij of belanghebbende ook onder behandeling is bij een psychiater/psycholoog. Belanghebbende is psychisch overbelast, maar zij is niet onder behandeling van een psychiater/psycholoog en is dat ook niet geweest. Zij komt uit het voormalige Oostblok. Daar heeft men slechte ervaringen met psychiatrie. Haar (psychische) problemen zijn begonnen in 2008.
- Belanghebbende is mijn ex-vrouw. Het raakte mij ook diep dat zij zo overstuur was aan het einde van de zitting. Hetgeen de rechter heeft medegedeeld over de termijn waarop uitspraak zou worden gedaan, is ook langs mij heengegaan. Ik heb dat niet meer gehoord.
- U houdt mij voor dat de rechtbank de uitspraak van 10 juli 2015 op diezelfde dag heeft verzonden en dat het hoger beroepschrift is gedagtekend 28 augustus 2015. U vraagt aan mij wat er in de periode 10 juli 2015 tot en met 28 augustus 2015 is gebeurd. In die periode zaten wij - belanghebbende en ik - deels in het buitenland. U vraagt aan mij wanneer wij naar het buitenland zijn vertrokken. Rond 15 augustus zijn wij naar het buitenland vertrokken. Wij hadden ook moeite om aan bewijsstukken - welke afkomstig waren uit Bulgarije - te komen. Gelet op de aarde van de problematiek had ik minimaal een maand nodig om het hoger beroepschrift op te stellen.”
4.6.
Voor zover al van belang acht het Hof het niet aannemelijk dat aan het eind van de zitting van de rechtbank door de voorzitter zou zijn aangekondigd dat na zes weken uitspraak zou worden gedaan. Het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank vermeldt immers dat uitspraak binnen zes weken zal worden gedaan. Bovendien heeft gemachtigde nader verklaard dat hetgeen de voorzitter van de rechtbank aan het slot van de zitting heeft opgemerkt (ook) langs hem is heengegaan.
4.7.
Het heeft op de weg van belanghebbende en of gemachtigde gelegen om de ontvangst van de uitspraak van de rechtbank en in verband daarmee de termijn voor het instellen van hoger beroep in de gaten te houden. De psychische toestand van belanghebbende maakt dit niet anders, te meer nu deze toestand, gelet op hetgeen gemachtigde daarover ter zitting van het Hof heeft verklaard, al geruime tijd zorgen baart. Dat, zoals gemachtigde heeft verklaard, belanghebbende en hijzelf in de periode 10 juli 2015 tot en met 28 augustus 2015 deels in het buitenland verbleven pardonneert niet. Bij verblijf in het buitenland van een belanghebbende in een periode dat een bezwaar of (hoger) beroepstermijn kan aanvangen en/of verstrijken, ligt het op de weg van die belanghebbende om maatregelen te treffen die voorkomen dat die termijn verstrijkt zonder dat – indien gewenst – tijdig een (hoger) beroepschrift is ingediend. Bovendien heeft belanghebbende – kennelijk – ook na ontvangst van de uitspraak nog (meer) dan voldoende gelegenheid gehad om de hiervoor bedoelde maatregelen te treffen, nu, zoals gemachtigde ter zitting van het Hof heeft verklaard, hij en belanghebbende rond 15 augustus 2015 naar het buitenland zijn vertrokken. De uitspraak van de rechtbank moet op dat moment reeds geruime tijd in bezit van belanghebbende zijn geweest. De omstandigheid dat het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank, naar belanghebbende heeft gesteld, op 13 oktober 2015 door haar is ontvangen doet aan het hiervoor overwogene niet af.
Overige gronden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest zijn niet gesteld of aannemelijk geworden.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

5.5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mr. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, als griffier. De beslissing is op 27 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.