ECLI:NL:GHAMS:2017:2548

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
200.147.549/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toerekening van schade door het niet verstrekken van een overbruggingskrediet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen ABN AMRO Bank N.V. De zaak betreft de vraag of de appellanten schade hebben geleden doordat ABN AMRO hen ten onrechte de mogelijkheid van een overbruggingskrediet in het vooruitzicht heeft gesteld. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 22 december 2015. In het tussenarrest werd de appellanten toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat zij het nieuwe huis niet hadden gekocht als ABN AMRO het overbruggingskrediet niet had aangeboden.

Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder de verkoper van het huis en buren van de appellanten. De getuigenverklaringen gaven echter onvoldoende houvast om te concluderen dat de appellanten het huis zonder het overbruggingskrediet niet zouden hebben gekocht. Het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen van de appellanten zelf ook niet voldoende bewijs boden voor hun stelling. De verklaringen wezen eerder op een vertrouwen in de verkoop van hun oude huis dan op een afhankelijkheid van het overbruggingskrediet.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat de appellanten niet in het aan hen opgedragen bewijs zijn geslaagd. De grieven van de appellanten faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep. De appellanten werden als in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van het appel verwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.147.549/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/540569 / HA ZA 13-475
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 juni 2017
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat mr. N.A. Berenschot te Amsterdam,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.

1.Het verdere verloop geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna wederom [appellanten] en ABN AMRO genoemd.
1.2
Het hof heeft op 22 december 2015 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure tot die datum wordt daarnaar verwezen.
1.3
Vervolgens zijn zes zijdens [appellanten] opgeroepen getuigen gehoord, waarna één zijdens ABN AMRO opgeroepen getuige in contra-enquête is gehoord.
1.4
Partijen hebben daarna ieder een memorie na enquête ingediend.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest. Het hof heeft [appellanten] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat [appellanten] het nieuwe huis niet hadden gekocht als ABN AMRO het overbruggingskrediet niet had aangeboden.
2.2.1
[A] , de verkoper van het huis aan de [naam straat 1] , heeft als getuige onder meer verklaard:
“Ik ben de verkoper van het huis aan de [naam straat 1] . Ik wist dat [appellant sub 1] zijn huis toen nog moest verkopen. Hij heeft mij niet in detail verteld over zijn financiën. Ik had wel van mijn makelaar gehoord dat een overbruggingskrediet voor hem van cruciaal belang was. Voor de levering, ik weet niet meer precies wanneer, heeft [appellant sub 1] mij gebeld en gezegd dat het overbruggingskrediet niet verstrekt ging worden en hij heeft toen van de koop afgezien”
2.2.2
[B] , de buurman van [appellanten] in de [naam straat 2] , heeft als getuige onder meer verklaard:
“Ik ben de buurman van meneer [appellant sub 1] en mevrouw [appellante sub 2] , in de [naam straat 2] .
(…)
Wij hebben het niet over de financiën in detail gesproken. Wel is een overbruggingskrediet ter sprake gekomen. De heer [appellant sub 1] vertelde mij dat hij daarmee problemen had. Ik concludeerde daaruit dat als dat niet zou kunnen worden opgelost hij het huis niet zou kopen.”
2.2.3
[C] , een zakelijke relatie van [appellant sub 1] , heeft als getuige onder meer verklaard:
“Ik heb een zakelijke relatie met de heer [appellant sub 1] .
(…)
Op een gegeven moment zag ik dat hij niet lekker in zijn vel zat en nog al stil was. Hij was niet zichzelf. Ik heb hem toen gevraagd wat er aan de hand was. [appellant sub 1] is niet een man die met zijn problemen te koop loopt, maar hij vertelde mij dat hij een probleem had met zijn huis. Het fijne weet ik er niet van. Wel is het woord overbruggingskrediet gevallen. Maar meer kan ik daar niet van zeggen.”
2.2.4
[D] , een zuster van partij [appellant sub 1] , heeft als getuige onder meer verklaard:
“Ik ben de zuster van meneer [appellant sub 1] . Ik kwam ongeveer 1 keer per 2 of 3 weken bij hem en zijn vrouw thuis. Zij hebben mij verteld dat zij een andere woning gingen kopen. Toen zij de andere woning hebben uitgezocht hebben ze mij daarover ook verteld. Ik kan mij niet herinneren dat wij over de financiële kant hebben gesproken. Wel vertelde zij mij op een gegeven moment dat het moeilijk was om het oude huis te verkopen. Ik kan mij niet meer van die gesprekken over het huis herinneren.”
2.2.5
Partij [appellant sub 1] heeft als getuige onder meer verklaard:
“Wij hebben een eerste gesprek gehad met de heer [X] van ABN AMRO in januari 2008. Wij hadden toen het plan opgevat om een ander huis te kopen. Wij hebben hem toe gevraagd naar de mogelijkheden. Vervolgens zijn wij op zoek gegaan en hebben wij het huis gevonden aan de [naam straat 1] . Daarop hebben wij weer met [X] gesproken in juni of juli 2008. Wij hebben hem toen het financiële plaatje voorgelegd, nu wij wisten wat de nieuwe woning zou gaan kosten en wij hebben hem gevraagd of dat mogelijk was. [X] heeft ons toen gezegd dat dat mogelijk was. Hij bracht toen ook ter sprake een overbruggingskrediet voor de periode tot wij ons huis zouden hebben verkocht. Vervolgens hebben wij het voorlopige koopcontract getekend met het financieringsvoorbehoud. Daarna hebben wij de stukken bij ABN AMRO op kantoor getekend, te weten de offerte van 18 juli 2008. [X] heeft ons toen gezegd dat wij met het overbruggingskrediet nog wel even konden wachten, omdat het nog 9 maanden zou duren voor het nieuwe huis zou worden opgeleverd.
Voordat wij de stukken bij ABN AMRO tekenden was onze makelaar bij ons geweest om ons huis te taxeren. Dat was ook een eis van ABN AMRO. De makelaar was heel positief en zei ons dat het huis goed te verkopen was. Ook om die reden zag ik er geen probleem in om met het overbruggingskrediet nog even te wachten.”
2.2.6
Partij [appellante sub 2] heeft als getuige onder meer verklaard:
“Wij hebben ons eerste gesprek gehad met de heer [X] begin 2008. Wij hadden toen het plan om een ander huis te gaan kopen. Het onderwerp van dat gesprek was hoever wij konden gaan en het geven van financiële informatie zoals onze inkomen. Wij zijn daarna een huis gaan zoeken en hebben het huis aan de [naam straat 1] gevonden. Daarna hebben wij weer gesproken met [X] , ik denk dat dat in maart geweest is. Wij hadden van onze makelaar gehoord dat onze huis eenvoudig zou zijn te verkopen, wij hadden dus goede vooruitzichten. Met [X] hebben wij in dat gesprek in maart het financiële plaatje gesproken en de maandlasten. [X] stelde een overbruggingskrediet voor. Dat was dan voor het geval wij ons huis niet zouden verkopen. Hij zei ons dat als de tijd daar is wij dan zo nodig dat overbruggingskrediet in februari 2009 zouden kunnen insturen. De beslissingen over de koop van het huis namen mij man en ik samen. Als ik zou hebben gezegd dat ik het niet zag zitten, dan zou de koop niet zijn door gegaan, maar alles leek mij heel aannemelijk. Ik heb geen kaas gegeten van hypotheken en ik snapte ook wel dat er een risico was, omdat wij ons huis nog wel moesten verkopen, maar de makelaar had ons gezegd dat het huis in een paar weken te verkopen was en zo was ook de stemming. Daarna hebben wij het voorlopig koopcontract getekend.
(…)
Wij gingen ervan uit dat het huis binnen aanzienlijke tijd zou worden verkocht. Het huis aan de [naam straat 1] wilden wij graag hebben en dat speelde ook wel een rol bij onze keuze tussen de twee kwaden.”
2.2.7
[X] , destijds als hypotheekspecialist in dienst van ABN AMRO, heeft als getuige in contra-enquête onder meer verklaard:
“Ik kan mij herinneren in [plaats] het eerste en misschien ook een tweede gesprek te hebben gevoerd met de heer en mevrouw [appellant sub 1] over de mogelijkheden van een hypotheek. Dat gesprek, of die gesprekken, had ik alleen met de heer en mevrouw [appellant sub 1] . Zij wilden waarschijnlijk verhuizen en wij bespraken de verschillende mogelijkheden, het huis dat zij op het oog hadden, hun eigen middelen, het inkomen etc.
(…)
Na het uitbrengen van de offerte ben ik met vakantie gegaan. Ik weet niet of de heer en mevrouw [appellant sub 1] het huis niet zouden hebben gekocht als ik het overbruggingskrediet niet zou hebben aangeboden.
(…)
Ik kan mij niet herinneren dat zij op enig moment het overbruggingskrediet wilden.
(…)
Of het overbruggingskrediet ook noodzakelijk was weet ik niet, maar het zal wel niet voor niets zijn geweest.”
Op vragen van mr. Achterberg antwoord ik als volgt.
U vraagt mij wat er gebeurt als de drie/zes maanden van het overbruggingskrediet zijn verstreken. Dan gaan we zien of we het kunnen verlengen. Op uw vraag daarover kan ik nogmaals bevestigen dat ik zelden boos word op een klant.
Wat betreft het overbruggingskrediet kan ik nader uitleggen dat die ofwel wordt afgelost met de opbrengst van de verkoop van het oude huis ofwel uiteindelijk alsnog betrokken moet worden in een hypothecair verband.
2.3
In deze zaak moet worden beslist of, zoals [appellanten] stellen, zij schade hebben geleden doordat ABN AMRO hen ten onrechte de mogelijkheid van een overbruggingskrediet in het vooruitzicht heeft gesteld, of dat, zoals ABN ARO stelt, het aangeboden overbruggingskrediet destijds geen rol heeft gespeeld, omdat [appellanten] het huis aan de [naam straat 1] hoe dan ook zouden hebben gekocht, waardoor de schade niet het gevolg was van het aanbieden van het overbruggingskrediet.
2.4
Denkbaar is dat het overbruggingskrediet voor [appellanten] van doorslaggevend belang was voor hun beslissing om het huis aan de [naam straat 1] te kopen, maar ook goed denkbaar is dat zij inderdaad dat huis ook zonder overbruggingskrediet zouden hebben gekocht. Het hof weet niet hoe [appellant sub 1] destijds dachten. Daarom heeft het hof beslist dat [appellanten] moeten bewijzen dat zij het huis zonder overbruggingskrediet niet zouden hebben gekocht. [appellanten] stellen immers dat hun schade door het aanbieden van het overbruggingskrediet door ABN AMRO is ontstaan en dat zij daarom recht hebben op schadevergoeding van ABN AMRO.
2.5
Het hof is van oordeel dat uit de getuigenverhoren niet geconcludeerd kan worden dat [appellanten] het huis zonder overbruggingskrediet niet zouden hebben gekocht. De getuigenverklaringen van [A] , [B] , [C] en [D] geven onvoldoende houvast. Deze verklaringen zeggen alleen iets over de zorgen die [appellant sub 1] had ná de koop van het huis toen de verkoop van hun andere huis niet lukte, maar niets over de beweegredenen van [appellanten] ten tijde van de koop. Ook de verklaring van de toenmalige bankemployé [X] geeft geen verder inzicht. Hij zegt weliswaar dat het overbruggingskrediet wel niet voor niets zal zijn geweest, maar dat is slechts een gissing en desgevraagd heeft hij ook verklaard niet te weten of [appellanten] het huis zonder overbruggingskrediet niet zouden hebben gekocht.
2.6
Aldus blijven over de getuigenverklaringen van [appellanten] zelf. Ook deze zijn niet zodanig dat op grond daarvan moet worden geconcludeerd dat zij het huis zonder overbruggingskrediet niet zouden hebben gekocht. Concrete aanwijzingen daarvoor ontbreken in hun verklaringen. [appellant sub 1] heeft verklaard dat hun makelaar hen had gezegd dat hij heel positief was en dat hun huis goed te verkopen was, en dat hij er daarom geen probleem in zag om met het overbruggingskrediet nog even te wachten. [appellante sub 2] heeft verklaard dat hun makelaar hen gezegd had dat hun huis in een paar weken te verkopen was en dat de stemmig ook zo was. Dat wijst eerder in de richting dat [appellanten] het vertrouwen hadden dat zij hun huis snel zouden kunnen verkopen en dus dat zij aannamen geen overbruggingskrediet nodig te hebben dan dat het overbruggingskrediet voor hen een beslissende factor voor de aankoop van hun nieuwe huis was.
2.7
Hieruit volgt dat beslist moet worden dat [appellanten] niet in het aan hen opgedragen bewijs zijn geslaagd.
2.8
Dit brengt mee dat de grieven falen.
2.9
De conclusie is dan ook dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van het appel worden verwezen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van ABN AMRO gevallen, te begroten op € 754,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met nakosten ten bedrage van € 199,- in geval van betekening van dit arrest en € 131,- zonder betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P van Achterberg en D.J Oranje en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2017.