ECLI:NL:GHAMS:2017:2478

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
K15/0517
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag inzake af- en uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’ en de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen strafvervolging in te stellen

In deze zaak gaat het om een beklag dat is ingediend door J.K.L. Afriyie en Stichting Nederland Wordt Beter tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen verschillende (rechts)personen voor overtredingen van de artikelen 137c tot en met 137h en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht, in verband met af- en uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’. Het klaagschrift is op 4 december 2015 ontvangen en betreft een aangifte van discriminatie die op 1 juli 2015 is gedaan. De klagers stellen dat de uitingen van ‘Zwarte Piet’ beledigend en discriminatoir zijn en dat er een noodzaak is voor strafrechtelijke vervolging.

De advocaat-generaal heeft in een verslag van 1 september 2016 geadviseerd het beklag af te wijzen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 10 mei 2017 hebben klagers hun standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukten dat er nader onderzoek nodig is naar de intenties van de personen die zich als ‘Zwarte Piet’ uitgeven. Het hof heeft kennisgenomen van de aangifte, het verslag van de advocaat-generaal en andere relevante stukken.

Het hof heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat de aangifte onvoldoende concreet is om tot strafvervolging over te gaan. De verwijten aan de verschillende betrokkenen zijn niet specifiek genoeg en er is geen bewijs dat de uitingen opzettelijk beledigend zijn. Het hof wijst erop dat de maatschappelijke discussie over ‘Zwarte Piet’ in beweging is, maar dat de af- en uitbeeldingen vooralsnog beschermd zijn onder de vrijheid van meningsuiting. De beslissing van het hof is dat het beklag wordt afgewezen, zonder dat er rechtsmiddelen openstaan voor de betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van 27 juni 2017 op het beklag met het rekestnummer K15/0517 van
J.K.L. Afriyie,
en
Stichting Nederland Wordt Beter,
klagers,
domicilie kiezende ten kantore van hun gemachtigde:
mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 4 december 2015 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich
– kort gezegd – tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen een aantal (rechts)personen, ter zake van overtreding van de artikelen 137c tot en met 137h en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in verband met af- en/of uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 1 september 2016 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van het in deze zaak door de politie opgemaakte proces-verbaal van aangifte en van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 8 juni 2016.
Aan deze beschikking zijn kopieën van het verslag en het ambtsbericht gehecht.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klagers in de gelegenheid gesteld op 10 mei 2017 het beklag toe te lichten. J.K.E. Afriyie (verder: klager) is, mede als vertegenwoordiger van de Stichting Nederland Wordt Beter (verder: klaagster), bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd. Klager heeft mede namens klaagster het woord gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde schriftelijke verklaring.
De gemachtigde heeft opgemerkt dat het beklag is beperkt tot de aangifte van
1 juli 2015; deze aangifte is door klager, mede namens klaagster, gedaan.
De gemachtigde heeft het woord gevoerd aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitnota met bijlagen. Hij heeft erop gewezen dat klagers zich realiseren dat een bevel tot dagvaarding niet onmiddellijk haalbaar is, maar dat de aangifte nader strafrechtelijk onderzoek door de rechter-commissaris verdient, waarbij, in het bijzonder door een deskundige onderzoek gedaan moet worden naar de intentie waarmee personen zich uitdossen als ‘Zwarte Piet’ of diens afbeelding gebruiken en naar de ervaringen van
– in klagers woorden – “Nederlanders van kleur” met betrekking tot ‘Zwarte Piet’. In de uitkomsten van dat onderzoek zal bevestiging worden gevonden dat ook verdere strafrechtelijke vervolging opportuun is, aldus de gemachtigde.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien. Haar schriftelijke aantekeningen zijn in het dossier gevoegd.

5.De beoordeling van het beklag

Aangifte
Klager heeft op 1 juli 2015 mede namens klaagster aangifte gedaan van discriminatie gepleegd in Nederland in de periode van 1 november 2014 tot en met 5 december 2014. De aangifte behelst het volgende:
1. Tijdens de Sinterklaasintocht in 2014 in Gouda en andere Nederlandse gemeenten waren in het openbaar personen aanwezig, uitgedost als ‘Zwarte Piet’.
2. De Nederlandse omroep NTR heeft in de weken voorafgaand aan en op 5 december 2014 televisieprogramma’s uitgezonden waarin personen uitgedost als ‘Zwarte Piet’ figureerden.
3. De volgende winkelbedrijven hebben in de weken voorafgaand aan en op
5 december 2014 in hun vestigingen in Nederland personen in hun winkel aanwezig laten zijn, uitgedost als ‘Zwarte Piet’, winkelversieringen aangebracht met afbeeldingen en uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’ en producten verkocht met daarop afbeeldingen van ‘Zwarte Piet’:
Magazijn De Bijenkorf B.V., V&D B.V., Blokker Holding B.V. (Blokker B.V., Bart Smit B.V., Intertoys Holland B.V. en Xenos B.V.), Hema B.V. en Albert Heijn B.V..
4. Stichting Sint & Pietengilde heeft onder meer als doelstelling “de kwaliteit van het feest en de gespeelde karakters te waarborgen”. Daaronder begrijpt deze stichting onder andere het waarborgen van het karakter van ‘Zwarte Piet’.
Volgens de aangifte is ‘Zwarte Piet’ een stereotype, beledigende, discriminatoire en tot discriminatie aanzettende weergave van zwarte mensen. “Mensen van kleur” worden daardoor derhalve aangetast in hun belang om niet te worden beledigd en niet te worden gediscrimineerd. Klager acht zich persoonlijk in dit belang aangetast en/of acht hierdoor de openbare orde aangetast.
Sepot
Op 6 juni 2016 heeft de officier van justitie aan klagers laten weten dat het Openbaar Ministerie geen gevolg zal geven aan de aangifte op de grond dat geen sprake is van strafbare feiten.
Klaagschrift
Klagers kunnen zich niet verenigen met de beslissing om niet tot vervolging over te gaan. Zij stellen dat ten aanzien van de diverse uitingen sprake is van belediging, discriminatie en het aanzetten tot discriminatie; de uitingen kunnen niet als ludiek worden aangemerkt en zijn voor het doel waarmee deze zijn gedaan onnodig. Beklaagden kunnen zich niet (meer) verschuilen achter traditie of gewoonte. Daarvoor is onder meer van belang dat “neutrale” uitingen in de loop van de geschiedenis een negatieve c.q. beledigende en/of discriminerende inhoud krijgen. Verwezen wordt naar het rapport van 28 augustus 2015 van het VN-comité inzake de uitbanning van rassendiscriminatie waarin de negatieve stereotypering van ‘Zwarte Piet’ internationaal aan de orde is gesteld (CERD/C/NLD/CO/19-21, 24 september 2015).
Volgens klagers is strafrechtelijke vervolging opportuun. Daarbij is onder meer van belang dat de zogeheten ‘Zwartepietendiscussie’ inmiddels geruime tijd in Nederland wordt gevoerd, zodat beklaagden bekend kunnen worden verondersteld met de krenking van de eer en waardigheid die hun uitingen ten gevolge hebben voor in het bijzonder bepaalde groepen personen in de samenleving. Voorts is van belang dat ook de Nederlandse regering de negatieve stereotypering van ‘Zwarte Piet’ niet actief tegengaat.
Standpunt Openbaar Ministerie naar aanleiding van het klaagschrift
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat vervolging wegens groepsbelediging (137c Sr), aanzetten tot discriminatie (137d Sr), beroepsmatige discriminatie (429quater Sr) of individuele belediging (266 Sr) niet haalbaar is. Het heeft er daarbij onder meer op gewezen dat uit de gevoerde discussies in de samenleving naar voren komt dat er zowel positieve als negatieve betekenissen worden toegekend aan ‘Zwarte Piet’. De gedachte dat ‘Zwarte Piet’ negatief stereotyperende kenmerken heeft is geen gemeengoed. In verband daarmee zal niet kunnen worden bewezen dat een verdachte met het uitbeelden en het gebruik van ‘Zwarte Piet’ zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegen hun ras. Ook zal de artistieke context, waaronder begrepen de historische en culturele context, het beledigende karakter aan het gebruik van ‘Zwarte Piet’ ontnemen; er is geen sprake van onnodige en disproportionele grievendheid. De omstandigheid dat het VN-comité aanbevelingen heeft gedaan inzake ‘Zwarte Piet’, betekent, aldus het Openbaar Ministerie, niet zonder meer dat de figuur van ‘Zwarte Piet’ wel strafbaar is.
De overwegingen van het hof
Het hof dient allereerst te beoordelen of vervolging op basis van de aanwijzingen in het dossier ertoe zou kunnen leiden dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd, tot een bewezenverklaring zou komen.
Als dat niet het geval is, dient het hof te beoordelen of aanvullend onderzoek tot een andere opvatting zou kunnen leiden. Indien een bewezenverklaring mogelijk zou kunnen zijn, dient het hof vervolgens te beoordelen of er voldoende maatschappelijk belang is dat de vervolging kan rechtvaardigen.
De klacht stuit reeds af op de eerste vraag. Overwogen wordt als volgt.
Minimumvereiste voor strafrechtelijke vervolging, of, in dit geval, het doen van opsporingsonderzoek, is dat uit de aangifte kan worden afgeleid op welk concreet en individualiseerbaar handelen of nalaten deze betrekking heeft. Aan dit vereiste is in het onderhavige geval, ook met de mondelinge toelichting door klagers en hun gemachtigde in raadkamer op 10 mei 2017, niet voldaan.
De aangifte betreft – zoals hiervoor weergegeven – een viertal onderdelen. Voor elk van deze onderdelen geldt dat dit naar plaats en/of periode en/of feitelijke gedraging of handeling niet specifiek is.
Ad 1: Voor het verwijt aan ‘de gemeente Gouda’ en ‘andere Nederlandse gemeenten’ wordt slechts verwezen naar de aanwezigheid op enig moment in die gemeenten van personen die waren ‘uitgedost als Zwarte Piet’. De aangifte laat in het midden waaruit die uitdossing bestond, waarom deze strafbaar zou zijn, en bevat geen enkele aanwijzing dat door die gemeenten een strafbaar feit is gepleegd doordat als ‘Zwarte Piet’ uitgedoste personen binnen die gemeenten aanwezig zijn geweest.
Ad 2: De klacht over de Nederlandse publieke Omroep NTR bevat, anders dan de stelling dat in de weken voorafgaand aan en op 5 december 2014 televisieprogramma’s zijn uitgezonden, waarin personen ‘uitgedost als Zwarte Piet’ figureerden, evenmin een concrete aanwijzing dat een strafbaar feit gepleegd is. In dit verband is van belang dat de NTR, net als de NOS, een wettelijke taakomroep is. Dit betekent dat de taken van de NTR, waaronder die van informatieverstrekking, zijn vastgelegd in de Mediawet 2008. De klacht laat in het midden om welke uitzendingen het gaat en of, en zo ja waar, de NTR in zijn taakvervulling is tekortgeschoten en strafbaar heeft gehandeld.
Ad 3: Ook dit onderdeel van de klacht stuit af op onvoldoende concretisering van de verweten gedragingen, in dit geval van de genoemde winkelbedrijven. De afbeeldingen en uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’ op versieringen en producten zijn naar plaats, periode en feitelijk handelen niet gespecificeerd.
Ad 4: Het verwijt dat klagers de Stichting Sint & Pietgilde maken, te weten dat zij zich het waarborgen van de kwaliteit van het feest en de gespeelde karakters tot doel heeft gesteld, kan zonder toelichting – die ontbreekt – niet in verband worden gebracht met een door het gilde gepleegd strafbaar feit. De enkele vaststelling door klagers dat het gilde deze (statutaire) doelstelling heeft is daarvoor niet redengevend.
Gelet op het voorgaande is een tenlastelegging op basis van de voorliggende aangifte niet mogelijk.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag om die reden moet worden afgewezen.
Tot slot wordt nog het volgende overwogen.
Het maatschappelijke debat over de (on)wenselijkheid van ‘Zwarte Piet’ is in beweging en neigt ernaar ‘Zwarte Piet’ te ontdoen van stereotyperingen die als kwetsend kunnen worden ervaren door groepen in de samenleving.
Niet kan worden gezegd dat de af- en uitbeeldingen van ‘Zwarte Piet’ – op een wijze waarop klagers kennelijk het oog hebben – niet worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting in ruime zin. De historische en culturele context en de artistieke expressie van ‘Zwarte Piet’ ontnemen vooralsnog de strafbaarheid van die af- en uitbeeldingen. Niet kan worden gezegd dat die af- en uitbeeldingen – zonder meer – onnodig grievend zijn.
Een en ander laat onverlet dat als de maatschappelijke discussie over ‘Zwarte Piet’ voldoende is uitgekristalliseerd er omstandigheden kunnen zijn waarin gedragingen als die waartegen klagers opkomen een strafbaar karakter kunnen hebben.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
27 juni 2017 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en M.F.J.M. de Werd, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.