ECLI:NL:GHAMS:2017:2473

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
23-003413-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met verwerping van het verweer van noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld voor mishandeling van het slachtoffer op 4 maart 2016 in Castricum. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 september 2016, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur of 40 dagen hechtenis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 juni 2017 heeft de verdachte aangevoerd dat hij handelde uit zelfverdediging, wat het hof als een beroep op noodweer heeft geïnterpreteerd. De verdachte verklaarde dat het slachtoffer hem in een café lastigviel en dat hij uit angst had geslagen toen het slachtoffer dreigend op hem afkwam. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, en dat de verklaringen van getuigen niet bevestigden dat het slachtoffer een dreiging vormde. Het hof heeft het verweer van noodweer verworpen en de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaard dat hij het slachtoffer heeft mishandeld door hem met kracht in het gezicht te stompen. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De straf is vastgesteld op 30 uur taakstraf, met een voorwaardelijk deel van 15 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.692,68 voor materiële schade, terwijl de overige vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de strafmaat verlaagd in vergelijking met de eerdere veroordeling, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de rol van het slachtoffer in het conflict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003413-16
datum uitspraak: 26 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-105420-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2016 in de gemeente Castricum [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) een maal in/tegen het gezicht, althans het lichaam, te slaan of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter in de rechtbank Noord-Holland.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij handelde uit zelfverdediging, waardoor hem - zo begrijpt het hof - een beroep op noodweer toekomt.
De verdachte heeft verklaard dat aangever [slachtoffer] hem lastig viel in café “[naam]”, waar de verdachte samen met zijn broer en een vriendin, getuige [getuige 1], aanwezig was. Aangever [slachtoffer] kwam dronken het café binnen en heeft de verdachte over een ruzie uit het verleden aangesproken. De verdachte heeft herhaaldelijk tegen aangever [slachtoffer] gezegd dat hij ‘er geen zin in had’. Toen aangever [slachtoffer] niet ophield, heeft de verdachte samen met zijn broer en de getuige [getuige 1] het café verlaten. De verdachte is even later teruggekeerd naar café “[naam]” omdat de rekening nog moest worden betaald. Naar zeggen van de verdachte heeft aangever [slachtoffer] de verdachte toen opnieuw lastig gevallen. Op het moment dat de verdachte het café verliet, is aangever [slachtoffer] de verdachte achterna gelopen.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat, eenmaal buiten in de steeg voor het café, aangever [slachtoffer] dreigend op de verdachte afkwam. De verdachte heeft hierop aangever [slachtoffer] weggeduwd en hem gevraagd weer naar binnen te gaan. Toen aangever [slachtoffer] desondanks opnieuw dreigend op de verdachte afkwam, heeft de verdachte uit angst uitgehaald, aldus de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat als hij niet geslagen had, aangever [slachtoffer] dat had gedaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daaraan toegevoegd dat aangever [slachtoffer] toen hij de tweede keer op de verdachte afliep al een slaande beweging maakte.
Het verweer wordt verworpen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvan.
Volgens aangever [slachtoffer] liep hij enkel achter de verdachte aan om het één en ander uit te praten en kwam de klap van de verdachte uit het niets.
De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] kwamen pas buiten op het moment dat de verdachte sloeg dan wel vlak daarna. Zij hebben niets kunnen verklaren over de directe aanleiding voor die klap. Deze getuigenverklaringen bevestigen dan ook niet dat aangever [slachtoffer] de verdachte wilde aanvallen.
De getuige [getuige 1] was wel bij de aanleiding aanwezig. Zij heeft verklaard dat aangever [slachtoffer] achter de verdachte en haar naar buiten liep. Eenmaal buiten, liep aangever [slachtoffer] op de verdachte af. De verdachte duwde hem weg, maar de aangever liep opnieuw op de verdachte af. Vervolgens heeft de verdachte aangever [slachtoffer] geslagen, aldus [getuige 1].
Het hof overweegt dat de getuige [getuige 1] niet heeft beschreven dat aangever [slachtoffer] een slaande beweging naar de verdachte maakte of anderszins dreigend was, behalve dat hij tot twee keer toe op de verdachte afliep.
Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat aangever [slachtoffer] tot twee keer toe op de verdachte afliep niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijke dreiging daarvan. Naar het oordeel van het hof is er dan ook niet voldoende bewijs voor de stelling van de verdachte dat hij zich moest verdedigen. Van een noodweersituatie is daarom geen sprake.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2016 in de gemeente Castricum [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met kracht eenmaal in het gezicht te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Voor zover de verdachte heeft bedoeld naar voren te brengen dat er sprake was van noodweerexces, omdat hij vanwege zijn psychische toestand zich sneller genoodzaakt ziet om zich te verdedigen, kan dit verweer reeds niet slagen, omdat het hof van oordeel is dat er geen sprake was van een noodweersituatie.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 4 maart 2016 opzettelijk [slachtoffer] met kracht in het gezicht gestompt. [slachtoffer] heeft door deze klap onder andere een gebroken jukbeen opgelopen.
Volgens de verdachte was aangever [slachtoffer] die nacht in het café in beschonken toestand herhaaldelijk verhaal komen halen over een ruzie die de verdachte een paar weken tevoren met het broertje van [slachtoffer] had gehad. Deze ruzie was eerder al uitgesproken. Aangever [slachtoffer] heeft bevestigd dat hij de verdachte heeft aangesproken op een ruzie die de verdachte zes weken tevoren met zijn broertje had gehad.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer] herhaaldelijk heeft gezegd ‘er geen zin in te hebben’ en dat hij op een gegeven moment vanwege het gedrag van [slachtoffer] het café heeft verlaten. Hoewel er naar het oordeel van het hof geen sprake was van een noodweersituatie of een andere rechtvaardiging voor de klap die de verdachte aan aangever [slachtoffer] heeft gegeven, zal het hof bij de bepaling van de strafmaat wel rekening houden met het feit dat aangever [slachtoffer] een aandeel heeft gehad in het ontstaan van de confrontatie tussen hem en de verdachte, die heeft geleid tot de klap.
Voorts heeft de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat hij last heeft van een angststoornis en daardoor sneller in de verdediging schiet omdat hij bang is in een stressvolle situatie zijn bewustzijn te verliezen.
Blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juni 2017 is de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op het bovenstaande en gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren die als leidraad kunnen worden gehanteerd bij het bepalen van een passende en geboden straf voor feiten als het onderhavige, zal het hof een lagere straf opleggen dan de politierechter heeft gedaan.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het voorwaardelijk deel legt het hof op om de verdachte er van te weerhouden zich opnieuw aan het plegen van een strafbaar feit schuldig te maken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 5.192,68, bestaande uit € 1.692,68 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte heeft dat ook erkend. Dit bedrag is gebaseerd op de materiële schade, te weten een bedrag van € 1.692,68, die de aangever rechtstreeks door de mishandeling heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, met name gelet op de rol van de aangever in het conflict. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en schadevergoedingsmaatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
15 (vijftien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 8 dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.692,68 (duizend zeshonderdtweeënnegentig euro en achtenzestig cent) bestaande uit materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.692,68 (duizend zeshonderdtweeënnegentig euro en achtenzestig cent) bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M.L. Leenaers en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van
V.C. Langenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 juni 2017.
[…]