ECLI:NL:GHAMS:2017:2472

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
23-002502-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling na conflict in Amsterdam met onduidelijke toedracht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 maart 2013, waarbij de verdachte de aangever in zijn duim heeft gebeten tijdens een conflict. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen door de aangever. Tijdens de zittingen hebben zowel de verdachte als de aangever verschillende versies van de gebeurtenissen gepresenteerd, waarbij beiden claimden zich te verdedigen tegen de ander. Het hof heeft vastgesteld dat er geen eenduidig bewijs is dat de ware toedracht van het incident kan verduidelijken. De getuigenverklaringen waren tegenstrijdig en er was onvoldoende bewijs om te concluderen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Gezien de onduidelijkheid over de feiten heeft het hof besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde mishandeling. Het hof heeft geoordeeld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002502-15
datum uitspraak: 26 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-711979-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2013 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] in een duim, in elk geval in het lichaam heeft gebeten, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is geweest van noodweer. De raadsman stelt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft mogen verdedigen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij samen met zijn vriendin, getuige [getuige 1], bij de lift in hun flatgebouw stond en hij uit het niets door de verdachte van achteren werd aangevallen.
De verdachte voelde dat hij meerdere klappen in zijn gezicht kreeg en voelde dat de hand van de aangever in zijn mond terecht kwam. Om zichzelf te verdedigen heeft de verdachte in de hand van de aangever gebeten.
De aangever heeft tijdens het verhoor bij de politie verklaard dat hij de verdachte heeft aangesproken omdat hij hem ervan verdacht zijn autobanden te hebben lek gestoken. De verdachte werd toen agressief en gaf de aangever met zijn vlakke hand een klap in het gezicht. Hierdoor viel de aangever met zijn hoofd tegen een pilaar. De verdachte is naar de aangever toe gelopen en op het moment dat de aangever de verdachte wilde wegduwen, kwam de duim van de aangever in de mond van de verdachte terecht. De verdachte beet vervolgens hard op de duim van de aangever. Bij de worsteling die daarop volgde is de aangever meermaals geschopt terwijl hij op de grond lag. Volgens de aangever heeft getuige [getuige 2] het gevecht beëindigd. Volgens de aangever was de getuige [getuige 1] niet bij het gevecht aanwezig.
De getuige [getuige 2] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij twee vechtende mannen heeft gezien. Er werd over en weer geschopt en geslagen. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij de vechtende mannen uit elkaar heeft gehaald. De getuige [getuige 2] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de aanleiding van het gevecht niet heeft gezien en dat er geen andere getuigen bij het gevecht aanwezig waren.
De getuige [getuige 1], de vriendin van de verdachte, heeft het verhaal van de verdachte tijdens haar verhoor bij de politie en bij de rechter-commissaris bevestigd. De getuige [getuige 1] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat er geen andere getuigen bij het gevecht aanwezig waren. Het hof stelt op grond van de letselverklaringen in het dossier en gelet op het voorgaande vast dat de verdachte en de aangever elkaar op 25 maart 2013 lichamelijk letsel hebben toegebracht. Beiden geven een ander verloop van de gebeurtenissen weer en beiden verklaren dat zij zich hebben verdedigd tegen de ander en dat sprake was van noodweer.
Uit de beschrijvingen van het letsel van de verdachte en de aangever in het dossier valt niet af te leiden wiens beschrijving van de gebeurtenissen met de feitelijke toedracht overeenkomt. De overige bewijsmiddelen in het dossier geven evenmin uitsluitsel over die vraag. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] geven allebei een wezenlijk andere beschrijving van het gevecht. Zij betwisten zelfs elkaars aanwezigheid daarbij.
Het hof kan op basis van de bewijsmiddelen dan ook niet vaststellen of één van beiden heeft gehandeld uit noodweer, nu de ware toedracht niet valt te achterhalen. Het hof kan dan dus ook niet uitsluiten dat de
verdachte een rechtvaardigingsgrond had voor het toebrengen van lichamelijk letsel aan de aangever. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M.L. Leenaers en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van
V.C. Langenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 juni 2017.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.