Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Feiten
‘met een kleine onderbreking rond 1999’
“Hierbij lever ik (…) de sleutels in (...).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de Stichting Ymere, betreffende de rechtsgeldigheid van een onderhuurovereenkomst en de ontruiming van een sociale huurwoning. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, dat op 20 juni 2017 uitspraak deed. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Albers, betwistte de vordering van Ymere tot ontruiming van de woning aan de [adres 1]. Ymere, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.M.G. Brunklaus, stelde dat de appellant zonder recht of titel in de woning verbleef, omdat zijn moeder, [moeder], de huurovereenkomst had opgezegd en niet meer in het gehuurde woonde. Het hof oordeelde dat de onderhuurovereenkomst tussen [moeder] en [appellant] niet rechtsgeldig was, omdat [moeder] in strijd had gehandeld met haar verplichting om het gehuurde zelf te bewonen. Het hof concludeerde dat de onderhuurovereenkomst als een pseudo-onderhuurovereenkomst moest worden aangemerkt, waardoor de appellant geen aanspraak kon maken op huurbescherming. De vordering van Ymere tot ontruiming werd dan ook toegewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.