ECLI:NL:GHAMS:2017:2344

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
23-000291-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende mishandeling met letsel, vrijspraak van zwaar lichamelijk letsel en afwijzing noodweerverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van mishandeling van de benadeelde partij, waarbij letsel was ontstaan. De mishandeling vond plaats op 11 mei 2016 in Amsterdam, waar de verdachte de benadeelde partij met kracht in het gezicht had geslagen. De kinderrechter had eerder een taakstraf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof heeft het bewijs van de mishandeling als wettig en overtuigend bewezen verklaard, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklacht van zwaar lichamelijk letsel. Het hof oordeelde dat het letsel van de benadeelde partij, hoewel ernstig, niet voldeed aan de wettelijke definitie van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof verwierp dit verweer, omdat niet was aangetoond dat de benadeelde partij de eerste agressor was. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren en 10 dagen jeugddetentie, en moest een schadevergoeding van € 1.008,70 aan de benadeelde partij betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000291-17
datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-210882-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) - slaan/stompen op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of - geven van een (zogenaamd) knietje op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) gebroken en/of verwijderde voortand(en) ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.
Bespreking van een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer en nadere bewijsoverweging
opzet
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep (subsidiair) vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van letsel.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte boos werd en voelde dat de verdachte hem een harde klap op zijn mond gaf met zijn rechtervuist (dossierpagina 004).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij boos was, dat hij [benadeelde] pijn wilde doen en dat hij hem een klap heeft gegeven met zijn rechterhand. Deze verklaringen wijzen niet op een onbewuste handeling van de verdachte.
Gelet op het voorgaande achter het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [benadeelde] welbewust een klap in het gezicht heeft gegeven. Uit die handeling kan ook het rechtstreeks opzet op het toebrengen van pijn of letsel worden afgeleid. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
letsel
Op grond van de inhoud van het dossier alsmede de ter terechtzitting afgelegde verklaring stelt het hof vast dat de verdachte aangever [benadeelde] in het gezicht heeft geslagen. Hierbij heeft aangever letsel opgelopen. Het bij het slachtoffer geconstateerde letsel bestond – zo volgt uit de brief van 9 januari 2017 van tandarts [tandarts] – onder meer uit het verlies van drie linkervoortanden, waarvoor hij meerdere (wortelkanaal)behandelingen heeft moeten ondergaan en is doorverwezen naar een specialist voor verdere behandeling. De prognose van de uitgeslagen tanden is nog onduidelijk.
Vervolgens staat het hof voor de vraag of het aan [benadeelde] toegebrachte letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Wat onder zwaar lichamelijk letsel moet worden verstaan heeft de wetgever bepaald in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht: (1
)“onder zwaar lichamelijk letsel worden begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, ………..”
Voornoemd letsel van aangever [benadeelde] kan zonder meer als ernstig worden aangemerkt. Het hof is evenwel, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat hetgeen uit de onderbouwing van de door aangever bij zijn vordering als benadeelde partij overgelegde stukken en de overige inhoud van het dossier omtrent de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel is gebleken, ontoereikend is om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Derhalve zal het hof de verdachte vrijspreken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 mei 2016 te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het (met kracht) slaan op het gezicht van voornoemde [benadeelde] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft teruggeslagen uit zelfverdediging. Hij kon immers niet weglopen of op een andere wijze aan de aanval van aangever ontkomen aangezien hij tegen de muur werd vastgehouden.
Het hof overweegt dat de raadsvrouw bij dit verweer is uitgegaan van de lezing van de verdachte. Uit het dossier is niet gebleken dat de eerste agressie kwam van de kant van aangever. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een uit de hand gelopen stoeipartij. Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Het verweer faalt reeds om die reden. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [benadeelde] waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
Er is (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 uren jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde zware mishandeling zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, waarbij drie tanden uit het gebit van aangever zijn geslagen. Door aldus te handelen heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2017 is hij eerder voor (poging tot zware) mishandeling onherroepelijk veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 november 2016.
Het hof acht, alles afwegende, waarbij het hof mede betrekt de oriëntatiepunten van straftoemeting en de LOVS afspraken jeugd, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.408,70, bestaande uit € 8,70 aan materiële schade en € 1.400,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.008,70. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de gehele vordering van de benadeelde partij zoals deze nu nog voorligt aan het hof toe te wijzen .
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft daarbij gewezen op de ‘gedeelde verantwoordelijkheid’ van de benadeelde partij bij het ontstaan van de door hem gevorderde schade. Aangever heeft, vanwege het feit dat hij vrijwillig aan de stoeipartij heeft meegedaan, het risico genomen dat er letsel bij hem kon ontstaan, aldus de raadsvrouw. Daarnaast is de hoogte van de schade nog onzeker.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat uitsluitend de bewezenverklaarde gedraging van de verdachte – te weten het uit boosheid in het gezicht slaan van het slachtoffer – rechtstreeks heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade aan het gebit. Het enkele feit dat daaraan een stoeipartij is voorafgegaan maakt dit niet anders.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 8,70. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voorts is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze immateriële schade is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. De verdachte is eveneens tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot een totaalbedrag van € 1.008,70 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop de schade is geleden (11 mei 2016).
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.008,70 (duizend acht euro en zeventig cent) bestaande uit € 8,70 (acht euro en zeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.008,70 (duizend acht euro en zeventig cent) bestaande uit € 8,70 (acht euro en zeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. A.M. Kengen en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2017.
=========================================================================
[…]