ECLI:NL:GHAMS:2017:2326
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en afwijzing verzoek tot opheffing
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep betreffende de voorlopige hechtenis van een verdachte, geboren in 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2017, die het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had afgewezen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de akte van de griffier van de rechtbank, en heeft de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte gehoord.
Het hof heeft de beslissing van de rechtbank Amsterdam bevestigd en zich verenigd met de gronden waarop deze berust. Het hof heeft de ernstige bezwaren tegen de verdachte in overweging genomen en aangegeven dat het DNA-onderzoek, waar de raadsvrouw naar verwees, bij de inhoudelijke behandeling aan de orde kan komen. Het hof oordeelde dat het NFI-rapport niet op voorhand als ondeugdelijk kan worden aangemerkt en dat artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde is in deze fase van de procedure.
Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de bestreden beslissing afgewezen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.