ECLI:NL:GHAMS:2017:2326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
13/669000-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige hechtenis en afwijzing verzoek tot opheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep betreffende de voorlopige hechtenis van een verdachte, geboren in 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2017, die het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had afgewezen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de akte van de griffier van de rechtbank, en heeft de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte gehoord.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank Amsterdam bevestigd en zich verenigd met de gronden waarop deze berust. Het hof heeft de ernstige bezwaren tegen de verdachte in overweging genomen en aangegeven dat het DNA-onderzoek, waar de raadsvrouw naar verwees, bij de inhoudelijke behandeling aan de orde kan komen. Het hof oordeelde dat het NFI-rapport niet op voorhand als ondeugdelijk kan worden aangemerkt en dat artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde is in deze fase van de procedure.

Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de bestreden beslissing afgewezen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.

Uitspraak

13/669000-17
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[naam] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende [detentie] ,
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2017, houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2017, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en diens raadsvrouw mr. M. Lochs.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beslissing waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.
Het hof sluit voor wat betreft de ernstige bezwaren aan bij de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2017. Ten aanzien van hetgeen door de raadsvrouw wordt gesteld met betrekking tot het DNA-onderzoek, is het hof van oordeel dat dit te zijner tijd bij de inhoudelijke behandeling aan de orde kan komen. Niet op voorhand kan gezegd worden dat het NFI-rapport als ondeugdelijk dient te worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel dat artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering thans niet aan de orde is.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing.
Deze beschikking is gegeven op 24 mei 2017 in raadkamer van dit hof door
mr. M. Iedema, voorzitter,
mrs. N.A. Schimmel en N.R.A. Meerbeek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 24 mei 2017,
de advocaat-generaal