In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van voorwerpen die bestemd waren voor hennepteelt, met name een kweektent en bijbehorende apparatuur. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op of omstreeks 8 mei 2016 in Amsterdam. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter was opgelegd.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken. Het hof oordeelde dat uit de beschikbare bewijsstukken niet kon worden afgeleid dat de voorwerpen bestemd waren voor grootschalige of beroepsmatige hennepteelt. De beoordeling van wat als beroepsmatige teelt wordt beschouwd, is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het aantal planten, de te behalen oogsten, en de investeringen en risico's die gepaard gaan met de teelt. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor een dergelijke teelt.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de kwalificatie van hennepteelt als beroepsmatig of bedrijfsmatig, en dat de enkele aanwezigheid van voorwerpen niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van een strafbare bestemming. Het hof sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het ten laste gelegde had begaan.