ECLI:NL:GHAMS:2017:231

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
23-000651-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep met aanvulling van gronden in zaak van bedreiging

Op 1 februari 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 februari 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor bedreiging. Tijdens de zitting op 18 januari 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die dezelfde straf als in eerste aanleg vroeg. Het hof bevestigde het vonnis, maar vulde de gronden aan. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de herkenning op videobeelden niet betrouwbaar was en dat de verdachte geen opzet had om te bedreigen. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de videobeelden voldoende kwaliteit hadden om de verdachte te herkennen. Het hof concludeerde dat de verdachte de aangeefster had bedreigd door een blik bier in haar richting te gooien, wat bij haar redelijke vrees voor zwaar lichamelijk letsel veroorzaakte. Het hof bevestigde de veroordeling en wees de vordering van de benadeelde partij toe, waarbij het bedrag werd vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte werd ook verplicht om een schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

parketnummer: 23-000651-16
datum uitspraak: 1 februari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-234024-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de gronden aanvult. Daarnaast vermeerdert het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het toegewezen bedrag met de wettelijke rente en veroordeelt de verdachte in de kosten.

Aanvulling van de gronden

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde het verweer gevoerd dat de herkenning van de verdachte op de videobeelden niet betrouwbaar is. Tevens zou de verdachte het blik bier niet in de richting van de aangeefster hebben gegooid en had hij geen opzet haar te bedreigen. Hij moet hierom worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hieromtrent het volgende.
De herkenningHet hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de videobeelden van voldoende kwaliteit zijn om daarop personen en zekere persoonskenmerken waar te nemen en dat op een van de beelden het vooraanzicht van de betreffende persoon duidelijk zichtbaar is. Het hof acht de herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] betrouwbaar. Deze verbalisanten hebben met de verdachte beroepshalve meermalen in dezelfde omgeving en in vergelijkbare omstandigheden (te weten bedreigingen in de binnenstad van Alkmaar) te maken gehad. Zij hebben voorts in de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen inzicht gegeven in de specifieke persoonskenmerken op de beelden in combinatie met de begeleidende tekst waaraan zij de verdachte herkennen.
BedreigingHet hof is met de politierechter van oordeel dat de verdachte de aangeefster heeft bedreigd met zware mishandeling. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep op de ter zitting afgespeelde videobeelden waargenomen dat de verdachte plotseling het blik bier in de richting waar de aangeefster stond heeft gegooid. Dit blik was vol en werd met grote kracht gegooid terwijl de aangeefster op korte afstand van de verdachte stond. Te zien is dat de aangeefster schrikt en haar arm ter bescherming opheft. Op grond van deze handelingen onder deze omstandigheden kon bij de aangeefster de redelijke vrees ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, zodat sprake is van bedreiging.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 347,67 (driehonderdzevenenveertig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 47,67 (zevenenveertig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 347,67 (driehonderdzevenenveertig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 47,67 (zevenenveertig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. A.M. Ruige en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 februari 2017.
mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.