ECLI:NL:GHAMS:2017:2293
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beperking omgangsregeling tussen kind en ouder wiens gezag is beëindigd
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen een minderjarige en haar moeder, wiens gezag is beëindigd. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2015 aangevochten, waarin de omgang tussen haar en de minderjarige was beperkt tot eenmaal per drie weken gedurende één uur. De GI, die als voogd was benoemd, had verzocht om de omgang verder te beperken tot eenmaal per twaalf weken, wat door het hof werd overwogen in het licht van de ontwikkeling van het kind. De moeder betoogde dat deze beperking in strijd was met haar recht op gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 EVRM, en dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de omgang zo beperkt moest worden. Het hof oordeelde echter dat de beperking gerechtvaardigd was in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige, die na omgang met de moeder ernstige stress en ontregeling vertoonde. De raad voor de kinderbescherming adviseerde ook om de omgangsregeling te handhaven, gezien de negatieve effecten op de minderjarige. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, maar bepaalde dat de beperking van de omgang niet voor een bepaalde periode gold, gezien de onduidelijkheid over de toekomst van de omgang. De beslissing benadrukt de noodzaak om het welzijn van het kind voorop te stellen in zaken van omgangsregelingen.