ECLI:NL:GHAMS:2017:2245

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
23-002527-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in een supermarkt met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging, gepleegd op 19 december 2015 in een supermarkt aan de Stadhouderskade in Amsterdam. De verdachte en zijn mededader hebben geweld gebruikt tegen een beveiliger, nadat deze hen had aangesproken op hun gedrag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn mededader de beveiliger heeft geslagen, wat heeft geleid tot ernstig letsel aan het rechteroog van het slachtoffer. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden. De totale vordering van de benadeelde partij bedraagt € 4.035,84, waarvan € 1.010,84 materiële schade en € 3.025,00 immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23/002527-16
Datum uitspraak: 29 mei 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/706175-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 december 2015 te Amsterdam openlijk, te weten in de toen voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten een winkel aan de Stadhouderskade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit dreigend opdringen tegen die [benadeelde] en/of uit het slaan en/of stompen tegen en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd van die [benadeelde] en/of uit het ten val brengen van die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt en tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 december 2015 te Amsterdam openlijk, te weten in
eentoen voor het publiek toegankelijke winkel aan de Stadhouderskade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het dreigend opdringen tegen [benadeelde] en uit het stompen tegen het gezicht van [benadeelde] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Nadat hij met zijn mededader in een supermarkt door een beveiliger was aangesproken op (vermeend) wangedrag en de winkel was uitgeleid, is er op de beveiliger fors geweld toegepast. Daarbij heeft de verdachte de beveiliger met de vuist tegen het hoofd geslagen. De lichamelijke integriteit van het slachtoffer is met voeten getreden. Het gewelddadige incident heeft ingrijpende gevolgen voor de beveiliger gehad. Het gezichtsvermogen in zijn rechteroog is sterk verminderd. Uit recente medische informatie komt naar voren dat een oogoperatie noodzakelijk is om zijn zicht te kunnen verbeteren. Het slachtoffer zal in de toekomst regelmatig zijn oog moeten laten controleren en zo nodig onder behandeling moeten blijven. Uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat hij veel angst heeft ervaren, hij zijn baan als beveiliger is kwijtgeraakt en dat hij zorgen over zijn toekomst heeft. Daarnaast brengen dergelijke feiten ook in een breder verband angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, met name nu de nodige omstanders getuige van het incident zullen zijn geweest.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2017 is hij diverse malen eerder tot vrijheidsstraffen is onherroepelijk veroordeeld wegens misdrijven. Dat hij daaruit geen lering heeft getrokken weegt het hof in zijn nadeel.
De stelling van de raadsvrouw dat een vrijheidsstraf voor de verdachte tot verlies van een dienstbetrekking zal leiden, geeft geen aanleiding tot strafmatiging reeds omdat de juistheid van het gestelde niet is onderbouwd en evenmin anderszins aannemelijk is geworden. Het opleggen van een taakstraf, zoals door de raadsvrouw is bepleit, zou stellig onvoldoende recht doen aan de aard en de ernst van het bewezen geachte en de recidive van de verdachte.
De in eerste aanleg opgelegde straf, die ook is gevorderd door de advocaat-generaal, doet recht aan de ernst en de aard van het bewezen verklaarde. Het hof zal daarom dezelfde straf opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.035,84. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich op 30 maart 2017 in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van de vordering van benadeelde partij dezelfde beslissingen worden genomen als door de eerste rechter en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de psychische klachten waarmee de benadeelde partij zegt te kampen onvoldoende onderbouwd zijn, gesuggereerd dat die klachten een andere oorzaak kunnen hebben en benadrukt dat de gevoelens van angst en onveiligheid van de benadeelde partij gebaseerd zijn op het letsel dat hij heeft opgelopen, waarvoor enkel de medeverdachte verantwoordelijk moet worden gehouden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 1.010,84 heeft geleden, zulks gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte voor wat betreft het optreden en de hoogte van de opgevoerde schade niet zijn betwist. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de benadeelde partij ter staving van dit deel van zijn vordering gemotiveerde stellingen heeft geponeerd en deze heeft geadstrueerd met medische verklaringen. Hetgeen zijdens de verdachte daar tegenover is gesteld, kan tegen die achtergrond niet als een voldoende gemotiveerde betwisting gelden.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op (minstens) het opgevoerde bedrag van € 3.025,00, waarbij in het bijzonder is gelet op:
  • de omstandigheid dat de benadeelde partij bij het gewelddadige incident fors letsel aan zijn rechteroog heeft opgelopen dat een afname van het gezichtsvermogen tot gevolg heeft gehad die tot op heden aanwezig is, dat hij daaraan geopereerd zal moeten worden en dat de prognose voor het zicht veraf gunstig, maar zeker niet gegarandeerd is, dat het accommodatievermogen (het scherpstellen voor het zicht dichtbij) niet te herstellen is en dat het noodzakelijk is dat de benadeelde partij in de toekomst onder regelmatige specialistische controle en behandeling blijft;
  • de benadeelde partij in verband met de psychische gevolgen van het incident geruime tijd onder behandeling bij een psycholoog heeft gestaan;
  • de benadeelde partij van de visuele beperking hinder heeft ondervonden bij het volbrengen van zijn opleiding en zijn (weekend)baan als beveiliger heeft moeten opgeven;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters wordt toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is de verdachte naar het oordeel van het hof met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. De medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft met zijn vuist heel hard geslagen op het oog van de benadeelde partij waaraan hij ook thans nog schade ondervindt. Voorafgaand aan die vuistslag heeft de verdachte zich samen met [medeverdachte] agressief opgesteld tegenover de benadeelde partij en direct na die vuistslag van [medeverdachte] heeft ook de verdachte de benadeelde partij met zijn vuist op het hoofd geslagen. De verdachte heeft moeten begrijpen dat het optreden van hemzelf en zijn mededader het gevaar schiep voor het ontstaan van de schade zoals de benadeelde partij die heeft geleden. De kans op het toebrengen van die schade had verdachte behoren te weerhouden van zijn gedragingen in dit groepsverband, omdat hij redelijkerwijze de toegebrachte schade had behoren te voorzien en hij deze kans op die schade in de gegeven omstandigheden bewust heeft aanvaard. Voor de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade is verdachte daarom op grond van artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.035,84 (vierduizend vijfendertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 1.010,84 (duizend tien euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 3.025,00 (drieduizend vijfentwintig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.035,84 (vierduizend vijfendertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 1.010,84 (duizend tien euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 3.025,00 (drieduizend vijfentwintig euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2017.
mr. F.A. Hartsuiker en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]