ECLI:NL:GHAMS:2017:2232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
23-004570-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met ongeldig rijbewijs, diefstal bromfiets en opzetheling bootje

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, heeft met een ongeldig verklaard rijbewijs een onverzekerde auto bestuurd, waarbij hij te hard reed en zijn aandacht op de radio-installatie richtte in plaats van op het verkeer. Dit leidde tot een verkeersongeval waarbij hij schade aan anderen toebracht en de plaats van het ongeval verliet. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een bromfiets en de opzetheling van een bootje. Het hof heeft, in overeenstemming met de advocaat-generaal en de raadsman, een begin van een opwaartse lijn in de persoonlijke situatie van de verdachte gezien en heeft besloten geen vrijheidsbenemende straffen op te leggen. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlasteleggingen gedaan en de verdachte veroordeeld tot taakstraffen en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23/004570-14
Datum uitspraak: 29 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 november 2014 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15/033858-14, 15/061037-14, 15/215547-13, alsmede 14/222958-12 (TUL) tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, ten laste gelegd dat:
parketnummer 15/033858-14
1. primairhij in of omstreeks 06 augustus 2013 tot en met 07 augustus 2013 in de gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
1. subsidiairhij in of omstreeks de periode van 06 augustus 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Medemblik, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde bromfiets wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
1. meer subsidiairhij in of omstreeks de periode van 06 augustus 2013 tot en met 14 augustus 2013 in de gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde bromfiets redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
1. meest subsidiairhij in of omstreeks de periode van 06 augustus 2013 tot en met 14 augustus 2013 in de gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde bromfiets redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
parketnummer 15/215547-13
1.hij op of omstreeks 2 juni 2012 te Enkhuizen als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op De Gouw, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 2] en/of Gemeente Enkhuizen) schade was toegebracht;
2.hij op of omstreeks 2 juni 2012 te Enkhuizen als bestuurder van een voertuig (Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, De Gouw, (circa) 110 kilometer per uur heeft gereden waar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur gold en/of zijn aandacht op de radioinstallatie heeft gericht in plaats van op het verkeer, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.hij op of omstreeks 2 juni 2012 te Enkhuizen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor alle categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van één of meer categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, De Gouw, als bestuurder een motorrijtuig, (Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] ), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
4.hij op of omstreeks 2 juni 2012 te Enkhuizen als bestuurder van een motorrijtuig (Volkswagen Passat), gekentekend [kenteken] , daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, De Gouw, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden;
parketnummer 15/061037-14
hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Enkhuizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bootje heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van bovengenoemd goed wist(en), in elk geval redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover in hoger beroep aan de orde, worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair, in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 15/061037-14 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 15/033858-14 onder 1 primairhij in
de periode van6 augustus 2013 tot en met 7 augustus 2013 in de gemeente Medemblik met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
parketnummer 15/215547-13 onder 1hij op 2 juni 2012 te Enkhuizen als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op De Gouw, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [slachtoffer 2] en Gemeente Enkhuizen) schade was toegebracht;
parketnummer 15/215547-13 onder 2hij op 2 juni 2012 te Enkhuizen als bestuurder van een voertuig (Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, De Gouw, circa
100kilometer per uur heeft gereden waar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur gold en zijn aandacht op de radio-installatie heeft gericht in plaats van op het verkeer, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
parketnummer 15/215547-13 onder 3hij op 2 juni 2012 te Enkhuizen terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor alle categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van één of meer categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, De Gouw, als bestuurder een motorrijtuig (Volkswagen Passat met kenteken [kenteken] ) van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
parketnummer 15/215547-13 onder 4hij op 2 juni 2012 te Enkhuizen als bestuurder van een motorrijtuig (Volkswagen Passat), gekentekend [kenteken] , daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, De Gouw, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden;
parketnummer 15/061037-14hij op 11 augustus 2013 te Enkhuizen een bootje voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van bovengenoemd goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair, in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 15/061037-14 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair, in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 15/061037-14 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 4 bewezen verklaarde levert op:
als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
Het in de zaak met parketnummer 15/061037-14 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair, in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 15/061037-14 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een week hechtenis (ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 2 ten laste gelegde), een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis (ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 4 ten laste gelegde) en een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken (ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1 en 3, het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair en het in de zaak met parketnummer 15/061037-14 ten laste gelegde).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot
- een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 2 ten laste gelegde,
- een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 4 ten laste gelegde, en
- een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen waarvan 26 dagen voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1 en 3, het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair en het in de zaak met parketnummer 15/061037-14 ten laste gelegde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, met een ongeldig verklaard rijbewijs, een onverzekerde auto bestuurd waarin hij te hard heeft gereden en zijn aandacht op de radio-installatie heeft gericht in plaats van op het verkeer, waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt en hij schade aan anderen heeft toegebracht. De verdachte heeft bovendien de plaats van het ongeval verlaten. De verdachte heeft met deze handelingen zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer op grove wijze miskend. Met een en ander heeft hij getoond zijn eigen belangen te stellen boven de wet, de verkeersveiligheid en de beslissingen van het bevoegd gezag. Dit acht het hof zeer kwalijk en het hof rekent dit de verdachte aan. Daarvoor is temeer aanleiding nu de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep nauwelijks blijk ervan heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een bromfiets en de opzetheling van een bootje. Diefstallen brengen voor de benadeelden ergernis en overlast met zich mee. Bovendien geven dergelijke feiten blijk van gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Door een gestolen goed te helen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de markt voor gestolen waar. De verdachte heeft zijn eigen financieel gewin kennelijk laten prevaleren boven de belangen van anderen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2017 in 2011 twee maal onherroepelijk is veroordeeld wegens het rijden tijdens een ongeldigverklaring van het rijbewijs, respectievelijk tot een gevangenisstraf met een rijzontzegging en een taakstraf, en hem in 2010 al eens onherroepelijk flinke straffen zijn opgelegd wegens het veroorzaken van letsel in het verkeer. Uit het uittreksel blijkt voorts dat hij in het verleden al eens eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens vermogensdelicten. Dit alles wordt in het nadeel van de verdachte gewogen.
Tegen deze achtergrond acht het hof de door de politierechter opgelegde straffen, waaronder onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen, in beginsel op hun plaats.
Gebleken is dat de verdachte een verleden heeft dat zich kenmerkt door dakloosheid, een verslaving aan harddrugs en alcoholmisbruik, een negatief sociaal netwerk en schuldenproblematiek. Verder zijn er aanwijzingen voor psychische en/of persoonlijkheidsproblematiek geweest. Hulp bij het op orde krijgen van zijn leven heeft de verdachte altijd geweigerd en voor psychische hulpverlening stond hij niet open.
Uit de rapportage van Reclassering Nederland van 21 februari 2017, dat is opgemaakt ten behoeve van de recentelijk tegen de verdachte geëntameerde strafzaak met parketnummer 15/251920-16, en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is besproken komt naar voren dat de verdachte inmiddels over stabiele huisvesting is komen te beschikken. Hij heeft afstand genomen van zijn vroegere vrienden en gebruikt ‘vrijwel’ geen harddrugs meer. Voor problematisch alcoholgebruik bestaan geen aanwijzingen meer. Hij heeft een taak genomen in de opvoeding van zijn dochter en ondervindt steun van zijn ex-partner. De verdachte staat onder bewind, maar kampt nog steeds met een forse schuldenlast en kan nog maar moeilijk rondkomen. Hij heeft depressieve periodes gekend en kan zich in emotioneel opzicht soms moeilijk staande houden. De reclassering heeft geadviseerd de verdachte te verplichten tot (a) het naleven van een meldplicht bij de reclassering, (b) deelname aan de gedragsinterventie GI-RN Cognitieve vaardigheden, (c) deelname aan intakegesprekken en een eventuele behandelingen bij GGZ Noord-Holland-Noord én de Brijderstichting. De verdachte heeft te kennen gegeven thans ‘overal’ aan mee te willen werken. Bij onherroepelijk vonnis van 24 februari 2017 is de verdachte in de strafzaak met parketnummer 15/251920-16 middels het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf verplicht tot naleving van hetgeen door de reclassering is geadviseerd.
Het hof ziet – met de advocaat-generaal en de raadsman – een begin van een opwaartse lijn in de persoonlijke situatie van verdachte. Daarnaast is de verdachte recentelijk in een verplichtend kader ingebed in hulp en begeleiding die eraan moeten bijdragen dat de verdachte deze lijn zal doortrekken. Het hof is van oordeel dat een en ander te zeer in de waagschaal zou worden gesteld indien de verdachte gedetineerd zou raken. Om die reden en gelet op de tijd die sinds de bewezen feiten inmiddels is verstreken, zal het hof er niet voor kiezen de vrijheidsbenemende straffen op te leggen die in beginsel passend worden geacht. Echter, anders dan de advocaat-generaal, ziet het hof geen aanleiding om de op te leggen straffen in voorwaardelijke vorm te gieten. Immers, de verdachte liep ten tijde van (een deel van) de bewezen geachte feiten in een proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Die straf heeft niet tot het daarmee beoogde resultaat geleid. Bovendien is de verdachte reeds op 24 februari 2017 een voorwaardelijke straf opgelegd. Het opleggen van een geldboete acht het hof gelet op de benarde financiële situatie van de verdachte evenmin opportuun. De reclassering heeft op 21 februari 2017 gerapporteerd dat er geen contra-indicaties zijn om de verdachte een werkstraf op te leggen. Om deze redenen zullen aan de verdachte taakstraffen van na te melden omvang worden opgelegd.
Gelet op de ernst van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 2 ten laste gelegde acht het hof het, in het licht van de genoemde eerder door de verdachte gepleegde verkeersvergrijpen, noodzakelijk dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd. Het hof realiseert zich daarbij dat de verdachte sinds april jongstleden op uitzendbasis (weer) werkzaam is als vrachtwagenchauffeur en dat hij deze werkzaamheden door deze beslissing zal moeten onderbreken of staken. Het hof is echter van oordeel dat alleen op die wijze in voldoende mate tegemoet gekomen wordt aan de strafdoelen vergelding en speciale preventie, alsook aan de het belang van de verkeersveiligheid.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade. Deze bedraagt € 1.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.319,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat vergoeding van een bedrag van € 1.319,00 toereikend is. Het hof verstaat dat de benadeelde partij het petitum van zijn vordering dienovereenkomstig heeft willen wijzigen.
De advocaat-generaal heeft, ervan uitgaande dat in de zaak met parketnummer 15/033858-14 het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden verklaard, geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De raadsman heeft zich, ervan uitgaande dat in de zaak met parketnummer 15/033858-14 het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan worden verklaard, op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, dat hoogte van het schadebedrag hem hoog voorkomt, dat niet vast staat dat de verdachte de schade heeft toegebracht en dat een nadere toelichting vereist is.
Het hof overweegt vooreerst dat, zoals hiervoor al bleek, het hof het in die zaak onder 1 primair ten laste gelegde bewezen acht. Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de benadeelde partij zijn stellingen met diverse bescheiden heeft geadstrueerd en dat hij daaraan op de terechtzitting in hoger beroep een verhelderende uitleg heeft gegeven. In dit licht kan hetgeen zijdens de verdachte naar voren is gebracht niet als een voldoende gemotiveerde betwisting van het gestelde gelden. Daarom is de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Hieruit spreekt dat het hof de opvatting van de raadsman dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, niet deelt.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade. Deze bedraagt € 130,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is. Eerstgenoemde heeft daarbij gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is, mede gelet op het zijdens de verdachte ingenomen standpunt, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij Gemeente Enkhuizen

De benadeelde partij Gemeente Enkhuizen heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade. Deze bedraagt € 5.792,27. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 993,02. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen tot het bedrag dat thans nog aan de orde is. Daarbij is de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman heeft gesteld dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, omdat hem niet duidelijk is op welke wijze de politierechter tot het bedrag van
€ 993,02 is gekomen.
Het hof stelt vast dat zijdens de verdediging het optreden van de opgevoerde materiële schade, de hoogte daarvan en de causale relatie met het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte niet of onvoldoende gemotiveerd is weersproken. Mede daarom is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van dat handelen rechtstreeks schade heeft geleden die (minimaal) moet worden begroot op het in eerste aanleg toegewezen bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 62, 63, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 30 (oud) van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de artikelen 5, 7, 9, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf van 60 uren wordt gelast.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen hiervoor omtrent de actuele persoonlijke situatie van de veroordeelde is overwogen, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte
niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair, in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 15/061037-14 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair, in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 15/061037-14 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder in de zaak met parketnummer
15/033858-14 onder 1 primair, in de zaak met parketnummer
15/215547-13 onder 1 en 3en in de zaak met parketnummer
15/061037-14bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder
15/215547-13 feit 2bewezen verklaarde:
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Ten aanzien van het onder
15/215547-13 feit 4bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-033858-14 onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.319,00 (duizend driehonderdnegentien euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/033858-14 onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.319,00 (duizend driehonderdnegentien euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 130,00 (honderddertig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 130,00 (honderddertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij Gemeente Enkhuizen
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Gemeente Enkhuizen ter zake van het in de zaak met parketnummer 15/215547-13 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 993,23 (negenhonderddrieënnegentig euro en drieëntwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Gemeente Enkhuizen, ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-215547-13 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 993,23 (negenhonderddrieënnegentig euro en drieëntwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
19 (negentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2013, parketnummer 14/222958-12, te weten van gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, te vervangen door een
taakstrafvoor de duur van
60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. F.A. Hartsuiker en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 mei 2017.
mr. F.A. Hartsuiker en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]