ECLI:NL:GHAMS:2017:2199

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
23-002583-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van winkeldiefstal met camerabeelden als bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van medeplegen van winkeldiefstal op 11 juli 2015 in een Albert Heijn filiaal te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het wegnemen van verzorgingsproducten en frisdrank met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Tijdens de zitting zijn camerabeelden getoond waarop te zien was dat de verdachte samen met twee anderen goederen uit de winkel nam zonder deze af te rekenen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de diefstal. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten. De straf die werd opgelegd bestond uit een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof weegt de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte mee in de beslissing.

Uitspraak

parketnummer: 23-002583-16
datum uitspraak: 23 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-689169-15 tegen
[naam]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer verzorgingsproduct(en) en/of flesje(s) en/of blikje(s) frisdrank en/of pakje(s) en/of zakje(s) snoep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal IJburglaan), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van de ten laste gelegde winkeldiefstal bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte noch opzet op de diefstal noch opzet op het medeplegen had. NN3 (“ [medeverdachte] ”, volgens de verdachte) heeft zoals het er naar uitziet goederen niet afgerekend en de verdachte heeft daar geen invloed op gehad. Bovendien zijn er bij de verdachte geen goederen toebehorende aan Albert Heijn aangetroffen.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden getoond van de bewakingscamera’s van de Albert Heijn op
11 juli 2015 tussen 18.27 uur en 18.35 uur. Het hof heeft daarop onder meer waargenomen dat drie jongens, onder wie de verdachte, de winkel binnen liepen. Eén van de jongens pakt een winkelmandje. In de 7 minuten dat de jongens in de winkel zijn, is te zien dat ze meerdere goederen uit de schappen nemen en deze in het mandje stoppen. In het mandje is echter alleen een plastic AH-tas te zien, maar daarbij of daarop niet de goederen die in het mandje zijn gelegd.
Op deze beelden is tot tweemaal toe te zien dat de verdachte een flesje/blikje drinken uit het schap pakt, hij vervolgens naar de jongen met het mandje loopt en zich voorover bukt naar het mandje en daar het flesje/blikje met beide handen in stopt en zijn handen enkele seconden in het mandje houdt. Na deze handelingen van de verdachte is op de beelden het winkelmandje te zien, waarin alleen de plastic-AH tas zichtbaar is, openstaand. Er zijn in het mandje geen blikjes/flesjes waarneembaar. Twee jongens, onder wie de verdachte, verlaten de winkel via de servicebalie. Ze staan bij de uitgang stil en kijken in de richting waar de derde jongen met een gevulde tas enkele seconden later vandaan komt. Geen van de jongens is bij het verlaten van de winkel de kassa’s gepasseerd. Bij geen van de kassa’s waren rijen waarneembaar.
Op vragen van de voorzitter en tijdens het bekijken van de beelden heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn vriend toevallig een jongen tegen kwamen in de Albert Heijn supermarkt. De verdachte herkent zichzelf op de camerabeelden. De jongen die zij daar in de AH tegenkwamen zou hen trakteren. De verdachte heeft een blikje drinken uitgezocht en in het mandje gelegd. Omdat er een lange rij stond en ze andere vrienden zochten, zijn hij en zijn vriend via de servicebalie naar de uitgang gelopen. Ze keken richting de servicebalie of ze ‘Toto’ zouden gaan spelen.
De verklaring van de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, dat de andere jongen hen zou trakteren, dat hij geen tas in het mandje heeft zien liggen en dat hij alvast naar de uitgang was gelopen omdat er een lange rij voor de kassa stond, acht het hof gezien de camerabeelden ongeloofwaardig en niet in overeenstemming met hetgeen op de beelden wordt waargenomen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, leidt het hof op grond van de stukken in het dossier alsmede de waarnemingen van het hof bij het bekijken van de duidelijke beelden ter terechtzitting, af dat er tussen de drie jongens, onder wie de verdachte, sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het wegnemen van goederen, door deze in een plastic tas in een mandje te verstoppen, zonder daarvoor te betalen. Daarbij is de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juli 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal IJburglaan).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, waarvan 10 uren voorwaardelijk, subsidiair 5 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, waarbij gedurende zeven minuten meerdere goederen zijn verstopt in een plastic AH-tas. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Ondanks de ter terechtzitting getoonde beelden, heeft de verdachte hiervoor geen verantwoordelijkheid genomen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 juni 2016.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 maart 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Met de advocaat-generaal acht het hof, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. A.M. Kengen en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2017.
mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]