ECLI:NL:GHAMS:2017:2194

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
23-005238-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een jonge vrouw in een psychiatrische instelling met gevolgen voor de psychische gezondheid van het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van verkrachting van een jonge vrouw in haar kamer tijdens een opname in een psychiatrische instelling. De feiten vonden plaats op 13 juni 2015, waarbij de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. De verdachte heeft de tenlastelegging betwist en beweert dat de seksuele handelingen vrijwillig waren. Het hof heeft echter de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen van verpleegkundigen die de aangeefster kort na het incident in een verontrustende toestand aantroffen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting. De gevolgen voor het slachtoffer zijn ernstig, waaronder posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een abortus na een ongewenste zwangerschap. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar met een langere proeftijd en bijzondere voorwaarden, waaronder verplichte behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is toegewezen tot een bedrag van €10.000,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005238-15
datum uitspraak: 13 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-654147-15 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans gedetineerd in [detentie] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis (zonder condoom) en/of zijn vinger(s) in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- naar de kamer van die [slachtoffer] is gegaan en/of vervolgens naar binnen is gegaan en/of
- naast die [slachtoffer] op haar bed is gaan zitten en/of
- die [slachtoffer] heeft betast en/of de kleding van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of omlaag getrokken en/of aan de onderbroek van die [slachtoffer] heeft geroken en/of
- in de nek van die [slachtoffer] heeft gebeten en/of
- de nek en/of borst(en) van die [slachtoffer] heeft gezoend en/of
- tegen die [slachtoffer] (meermalen) heeft gezegd dat zij hem moest pijpen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 juni 2015 te Amsterdam, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte, zijn penis (zonder condoom) en/of zijn vinger(s) in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en beslissing komt dan de rechtbank.

Ter terechtzitting gevoerde verweren

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte vrijwillig seks met aangeefster heeft gehad en heeft dit standpunt aan de hand van de door hem aan het hof overgelegde pleitnotities toegelicht.
Het hof begrijpt de verweren van de raadsman aldus dat de verklaringen van aangeefster worden betwist voor wat betreft het gedwongen karakter van de seks en voorts dat het vereiste steunbewijs, gelet op de nadere verklaring van de getuige [getuige] van 19 januari 2017 afgelegd bij de raadsheer-commissaris, ontbreekt.
De door de raadsman gevoerde verweren worden door het hof verworpen. De verweren vinden hun weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof overweegt daarbij het volgende.
Betrouwbaarheid van aangeefsters verklaringen
Zowel verdachte, aangeefster als getuige waren ten tijde van het incident opgenomen op een locatie van het Mentrum. De verdachte heeft bij de politie, bij de rechter-commissaris, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard seksuele handelingen met aangeefster te hebben gepleegd binnen deze instelling, op de kamer van aangeefster.
In de verschillende verklaringen (processen-verbaal verhoor politie van 15 en 16 juni 2015 en proces-verbaal verhoor rechter-commissaris van 3 december 2015) heeft de aangeefster verteld over de seksuele handelingen die zij van de verdachte heeft moeten dulden en verrichten. Op relevante essentiële onderdelen heeft zij gedetailleerd en consistent verklaard.
Aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster draagt voorts bij dat
kort na het incident en nadat de verdachte de kamer van aangeefster heeft verlaten, verpleegkundige [verpleegkundige 1] naar de kamer van aangeefster is gegaan en aangeefster daar huilend en trillend aantrof. Aangeefster vertelde [verpleegkundige 1] dat ze zojuist door de verdachte was verkracht (dossierpagina 66). Ook bij de raadsheer-commissaris heeft [verpleegkundige 1] verklaard dat zij aangeefster erg overstuur op haar kamer aantrof. Ze zat in elkaar gedoken op bed, haar beha zat boven haar borsten en verder was zij naakt. Zij vertelde dat zij niets kon doen tijdens de seks, dat zij versteend was en niet kon schreeuwen of iets kon doen. Ze zei steeds: “waarom heb ik niet geschreeuwd?, ik kon niet schreeuwen”. [verpleegkundige 1] heeft verklaard dat voor haar onmiddellijk duidelijk was dat er iets was gebeurd wat aangeefster niet had gewild.
Ook verpleegkundige [verpleegkundige 2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij aangeefster huilend en trillend in haar kamer aantrof, nadat hij verdachte op een ‘sneaky’ manier de kamer van aangeefster uit had zien komen. Hij zag dat aangeefster op bed zat met haar beha boven haar borsten. Verder heeft hij verklaard dat aangeefster hem had verteld dat er seks was geweest maar dat zij dat niet had gewild en dat zij niet begreep waarom ze niet had geschreeuwd.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar te bestempelen en gaat het hof voor de bewezenverklaring dan ook uit van haar verklaringen.
Steunbewijs
Getuige [getuige] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij op een gegeven moment een gevoel kreeg dat aangeefster het niet erg vond, maar dat ze het wilde. Dat ze erom vroeg. Hij kreeg ook niet het idee dat zij zijn hulp nodig had. Toen zij “help mij, help mij” tegen hem had gezegd, dacht hij dat zij dat niet serieus bedoelde.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de inhoud van deze verklaring niet afdoet aan de betrouwbaarheid van aangeefster waar zij verklaart dat de seksuele handelingen niet vrijwillig hebben plaatsgevonden. Van belang acht het hof daarbij het volgende.
Tegen de politie, daags na het incident, heeft [getuige] verklaard (dossierpagina’s 79 en 80) dat hij naar de verpleging is gegaan en aan hen heeft verteld dat hij dingen zag die niet konden. Tijdens het tekenen aan tafel had hij gezien dat de verdachte onder tafel handtastelijk was naar aangeefster. Verder heeft [getuige] gezien en gehoord dat zij zachtjes met de hand voor de mond ‘help, help’ heeft geroepen en zag hij dat zij een politieauto had getekend. [getuige] had de indruk dat zij zich niet prettig voelde. Hierop had hij haar gevraagd of hij naar de verpleging moest gaan, waarop zij heeft geantwoord dat hij dat niet hoefde te doen en dat zij zichzelf kon beschermen. [getuige] heeft direct daarna bij de verpleging aangegeven dat hij dingen had gezien die niet kunnen en dat hij serieus genomen wilde worden, omdat hij het eigenlijk niet mocht vertellen.
Ook bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige] verklaard over het incident voorafgaand aan de verkrachting. Verdachte was aan tafel handtastelijk naar aangeefster, is even weggegaan en na korte tijd teruggekomen terwijl hij, verdachte, toen erg naar parfum rook. [getuige] was een beetje paniekerig naar het kantoor van de verpleegkundigen gegaan om te vertellen wat hij tijdens het tekenen aan tafel had gezien. Volgens [getuige] klopte niet helemaal wat er aan tafel gebeurd was. Hij wilde het voor haar opnemen. Dan verklaart hij dat het in zijn ogen heel slecht was wat de verdachte deed en dat het hem een vreemd gevoel gaf.
Dit voorval wordt bevestigd door de verklaring van aangeefster bij de politie (dossierpagina’s 73 en 74). In haar verklaring is immers te lezen dat zij in paniek was geraakt doordat de verdachte voorafgaand aan het incident met zijn hand over haar been wreef richting haar vagina. Zij heeft toen een politieauto getekend en tegen [getuige] gezegd ‘help mij’.
Allereerst stelt het hof vast dat [getuige] in grote lijnen bij zijn eerdere verklaring (dossierpagina’s 79 en 80) is gebleven. Op grond van het voorgaande overweegt het hof voorts dat [getuige] inderdaad een half jaar later bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij dacht dat het een grapje was toen aangeefster om hulp had geroepen, maar het hof stelt vast dat [getuige] vlak na het incident uit zich zelf naar de verpleegkundigen is gestapt om te vertellen wat hij had gezien, omdat hij daar op dat moment geen goed gevoel bij had. Zijn verhaal wordt op dit punt ondersteund door de bij zowel de politie als bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van de getuigen [verpleegkundige 1] en [verpleegkundige 2] , die beiden bevestigen dat [getuige] bij hen is gekomen en hen had gezegd dat hij aangeefster “help’ help” had horen roepen. Daarnaast vindt zijn verklaring steun in de toestand waarin [verpleegkundige 1] en [verpleegkundige 2] aangeefster in haar kamer hebben aangetroffen kort nadat de verdachte deze heeft verlaten.
Het hof is dan ook van oordeel dat het bewijs dat de bewezenverklaarde seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden volgt uit de verklaringen van aangeefster en voornoemd steunbewijs afkomstig van de getuigen [getuige] , [verpleegkundige 1] en [verpleegkundige 2] , zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 13 juni 2015 te Amsterdam door geweld en feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis (zonder condoom) en zijn vingers in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld en die feitelijkheden hierin dat verdachte
- naar de kamer van die [slachtoffer] is gegaan en vervolgens naar binnen is gegaan en
- op haar bed is gaan zitten
- die [slachtoffer] heeft betast en de kleding van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en
- in de nek van die [slachtoffer] heeft gebeten en
- de nek en borsten van die [slachtoffer] heeft gezoend.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden (meldplicht en behandelverplichting). Voorts heeft de rechtbank beslist tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan het slachtoffer en de Mentrum Kliniek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een jonge vrouw in haar eigen kamer tijdens een opname in een psychiatrische instelling. De verdachte heeft haar gedwongen tot het ondergaan van handelingen, die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Door zo te handelen heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele vrijheid van het slachtoffer.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Ook in dit geval ondervindt het slachtoffer nog steeds klachten als gevolg van de verkrachting. De door haar in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde slachtofferverklaring en de verklaring van de vader van het slachtoffer ter zitting en andere stukken geven daarvan ook blijk. De gevolgen van het gebeuren duren voor het slachtoffer nog steeds voort. Zo blijkt uit de brieven van haar psychiater van 9 december 2015 en 29 mei 2017 dat ‘
de verkrachting heeft geresulteerd in posttraumatische stress (PTSS) symptomen, waarvoor zij therapie volgt’. Ondanks de inmiddels afgeronde therapie ervaart aangeefster nog steeds klachten die samenhangen met deze traumatische gebeurtenis. Ze ervaart onder andere gevoelens van schaamte en verdriet om wat er is gebeurd. Het slachtoffer is door de verkrachting zwanger geraakt en heeft moeten besluiten tot afbreking van de zwangerschap en een abortus provocatus moeten ondergaan. In periodes waarin ze meer stress ervaart, nemen haar klachten toe. Tevens ziet ze soms het beeld van de dader zomaar ergens voor zich. Dit overvalt haar en is op dat moment beangstigend voor haar.’
Uit het psychologisch Pro Justitia rapport van 31 augustus 2015, opgemaakt door GZ-psycholoog
[psycholoog] en het psychiatrisch Pro Justitia rapport van 15 september 2015, opgemaakt door psychiater [psychiater] komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van een psychotische stoornis, die goeddeels in remissie is doordat hij is ingesteld op medicatie. Niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van een door (migratie)stress geluxeerde psychotische decompensatie. De verdachte heeft in een relatief korte periode nogal wat ingrijpende teleurstellingen en veranderingen te verwerken gehad. Bij iemand met een psychotische kwetsbaarheid kan dit gemakkelijk leiden tot een (meer tijdelijke) psychotische ontregeling. Om hier meer zicht op te krijgen is verdere verloop van zijn psychische klachten cruciaal.
Er waren geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een stemmingsstoornis, ADHD of een autisme spectrum stoornis of persoonlijkheidsproblematiek. Voorts komen er uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren voor het bestaan van een seksuele stoornis.
Geadviseerd wordt om de verdachte toerekeningsvatbaar te beschouwen voor hetgeen hem ten laste is gelegd, omdat er geen verband kan worden aangetoond tussen de ziekelijke stoornis van de verdachte en het ten laste gelegde, althans niet in de zin dat de verdachte werd belemmerd in zijn wil en gedragskeuzes. Het hof neemt deze conclusie over.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van de reclasseringsadviezen van 23 mei 2017,
6 april 2017 en 9 februari 2017, welke in het kader van onderzoek naar de uitvoerbaarheid van elektronische controle zijn opgesteld, alsmede het reclasseringsadvies van 9 november 2015, waarin geadviseerd wordt om meldplicht en behandelverplichting als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden. De reclassering acht een locatieverbod geïndiceerd, maar acht een dergelijk verbod niet uitvoerbaar, omdat het door verdachte opgegeven verblijfadres zich te dicht bij de woning van de (ouders) van het slachtoffer bevindt. Voorts blijkt uit het advies van de Reclassering dat de (ernstige) psychiatrische problematiek van de verdachte in de weg staat aan Electronische Controle. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die een weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het LOVS, te weten een gevangenisstraf van 24 maanden. Het hof heeft die oriëntatiepunten gebruikt als uitgangspunt, doch ziet in de onderhavige zaak aanleiding om ervan af te wijken en een zwaardere straf op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank is opgelegd. De volgende omstandigheden gelden als strafverzwarend:
- het delict heeft plaatsgevonden in een psychiatrische kliniek, in de kamer van het slachtoffer, een plek waar zij bij uitstek veilig had moeten kunnen zijn;
- het slachtoffer is een zeer kwetsbare persoon omdat zij ten tijde van het delict was opgenomen vanwege psychische problemen;
- het slachtoffer was een jonge vrouw die ten tijde van het delict haar maagdelijkheid nog bezat;
- het slachtoffer is door verdachtes handelen zwanger geraakt;
- het slachtoffer heeft een abortus moeten ondergaan;
- het slachtoffer is na het delict teruggeplaatst naar de gesloten afdeling, hetgeen voor haar voelde als een stap terug, omdat zij vanuit de open afdeling, waar het delict had plaatsgevonden, zou werken aan terugkeer naar huis en
- het slachtoffer na de verkrachting is gediagnosticeerd met posttraumatische stress syndroom (PTSS), waarvoor zij langdurig behandeld is en waarvoor zij nog altijd gesprekstherapie heeft.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van 5 jaar verbinden. Het hof acht het geboden om een langere proeftijd op te leggen dan door het openbaar ministerie is geëist, nu er naar het oordeel van het hof, gelet op het feit dat de verdachte aangeeft enkel medicatie in te nemen aangezien dit verplicht is, maar dit op eigen initiatief niet zal doen en hij geen inzicht toont in zijn psychische problematiek en hij ook het nut van een klinische of ambulante behandeling niet inziet, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Daarnaast acht het hof verplichte behandeling noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden. Aan de Reclassering Nederland zal het toezicht en de begeleiding van de verdachte worden opgedragen.
Voorts legt het hof aan de verdachte een contactverbod met het slachtoffer op als bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – actief contact mag opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer. Omdat het slachtoffer en de verdachte in dezelfde buurt wonen, is het mogelijk dat zij elkaar bij toeval treffen. De verdachte dient zich dan te onthouden van elk actief contact en dient ook dit toevallige contact zoveel als mogelijk te vermijden.
Hoewel een taxatie van het recidiverisico niet kan worden opgesteld, omdat de verdachte het ten laste gelegde ontkent, is het hof van oordeel dat – gelet op het voorgaande – er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de op te leggen voorwaarden.

Beslag

De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, die aan het slachtoffer (item 1, 2 en 3), verdachte (item 5) en Mentrum (item 4) toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof is dan ook van oordeel dat de vordering ter zake van die schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid dient te worden toegewezen. Met de advocaat-generaal en evenals de rechtbank, waardeert het hof de immateriële schade op
€ 10.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 33, 33a, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen bij de forensische psychiatrische instelling van Inforsa of een soortgelijke instelling voor forensische zorg, voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] .
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
toebehorende aan [slachtoffer] :
- een zwart hemd (4995760)
- een zwarte blouse (4995763)
- een zwart slipje (4995764)
Toebehorende aan verdachte
- grijs ondergoed (4996033)
toebehorende aan Mentrum (Kliniek Eerste Constantijn Huygenstraat te Amsterdam):
- een laken (4995765).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M.L. Leenaers en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2017.
=========================================================================
[…]