In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 juni 2016 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die was aangeklaagd voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit in de periode van 28 augustus 2012 tot en met 6 november 2012 te Hoofddorp. Het Openbaar Ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 24.831,64 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had deze vordering toegewezen, maar de veroordeelde ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 mei 2017 heeft het hof het dossier bestudeerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat het vonnis waarvan beroep vernietigd moet worden, omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en de door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt. Het hof heeft vervolgens de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen en het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM-rapport) uit 2010.
Het hof heeft geconcludeerd dat de veroordeelde door middel van de hennepteelt wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en heeft de opbrengst van de hennepplantage geschat op € 26.823,84, na aftrek van kosten komt het wederrechtelijk verkregen voordeel uit op € 24.831,00. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.