ECLI:NL:GHAMS:2017:2166

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
23-002162-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep, met een totaal van ongeveer 125,5 kilogram hennepplanten. De tenlastelegging omvatte ook de opzettelijke aanwezigheid van cocaïne, maar de verdachte werd hiervan vrijgesproken. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne die in zijn woning was aangetroffen. De verdachte had eerder al een strafblad met betrekking tot verdovende middelen, maar het hof hield rekening met zijn huidige situatie en de positieve ontwikkelingen in zijn leven. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof besloot tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 240 uren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het tweede feit, terwijl het eerste feit als bewezen werd verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002162-16
datum uitspraak: 30 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-701992-16 tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw mr. [advocaat] , advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 27 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad [locatie 1] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 125,5 kilogram hennep(toppen) en/of een groot aantal hennep(planten) en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens art 3 ahf/ond B Opiumwet;
1. subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 27 mei 2016 te Amsterdam, in elk gecval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad [locatie 2] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 125,5 KG gram hennep en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks 27 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de bereiding en/of bewerking en/of verwerking van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2:
hij op of omstreeks 27 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 12, althans een of meer bolletje(s) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van feit 2

Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 27 mei 2016 is een blauw plastic zakje met daarin 12 bolletjes – waarvan later is vastgesteld dat deze cocaïne bevatten – aangetroffen onder de bank in de woonkamer. Naast de verdachte waren op dat moment drie andere mannen in de woning aanwezig die kort daarvoor de woning waren binnengekomen. Vervolgens meldden politieambtenaren zich aan de voordeur die hun aanwezigheid op niet mis te verstane wijze kenbaar hebben gemaakt door op de deur te bonzen. De verdachte stelt niet te hebben geweten van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn woning. Gelet op de plaats waar de cocaïne is aangetroffen – uit het zicht en in een woning waarin op dat moment naast de verdachte nog drie andere personen aanwezig waren – en het ontbreken van bewijsmiddelen die wijzen op enige wetenschap bij de verdachte ter zake van die bolletjes, kan niet worden bewezen verklaard dat het zakje met bolletjes bevattende cocaïne zich in de machtssfeer van de verdachte bevond en dus ook niet dat hij die stof bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 27 mei 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad [locatie 1] een hoeveelheid van ongeveer 125,5 kilogram hennepplanten of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van het onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep in zijn woning. Gezien de hoeveelheid aangetroffen hennep kan het niet anders dan dat deze voor verdere verspreiding was bedoeld. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat de handel in hennep een ontwrichtende werking heeft op de maatschappij en leidt tot andere vormen van crimineel gedrag.
Gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
2 mei 2017 was hij een gewaarschuwd man, aangezien hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het voorhanden hebben van verdovende middelen, en hennepteelt. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw in te laten met aan hennepteelt en -handel gelieerde handelingen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij sinds de ten laste gelegde feiten niet meer in contact is gekomen met politie en justitie en dat het al een aantal jaren goed met hem gaat. Het ten laste gelegde feit was een incident. Dit wordt onderschreven door zijn begeleider bij [instantie] , [begeleider] , die ter terechtzitting heeft verklaard dat de verdachte sinds 2016 woonachtig is in een woning van [instantie] . Voorts heeft Pluijm verklaard dat er vier contactmomenten per week zijn en dat men nu zoekende is naar een dagbesteding voor de verdachte. Het hof ziet in deze opgaande lijn aanleiding om, ondanks het uitgebreide strafblad van de verdachte, de straf enigszins te matigen.
Gelet op het vorenstaande en het feit dat het hof de verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde zal vrijspreken, komt het hof tot een lagere strafoplegging dan door de advocaat-generaal is geëist.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 mei 2017.