ECLI:NL:GHAMS:2017:2151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
200.204.232/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake ruilverkavelingsakte en onderzoeksplicht

In deze zaak hebben klagers, die mede-eigenaren zijn van het in [provincie] gelegen 'Landgoed [naam]', een klacht ingediend tegen notaris mr. [naam] te [plaats]. De klacht betreft de ruilverkavelingsakte van 22 maart 2013, waarbij klagers de notaris verwijten dat hij zich onvoldoende heeft laten voorlichten en dat hij heeft nagelaten zelf onderzoek te verrichten. Klagers stellen dat de notaris had moeten constateren dat bij de herverdeling van percelen er rechten van vruchtgebruik zijn gevestigd die niet correct waren. De kamer voor het notariaat in Arnhem-Leeuwarden heeft de klacht op 2 november 2016 ongegrond verklaard, waarna klagers in hoger beroep zijn gegaan.

De notaris heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij zich diende te houden aan het vastgestelde Plan van Toedeling en dat hij geen redelijke grond had om de ruilverkavelingsakte niet te passeren. Tijdens de behandeling van de zaak op 30 maart 2017 is de gemachtigde van klagers, de notaris en een medewerker van het notariskantoor verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de argumenten van beide partijen.

Het hof heeft de beoordeling van de kamer gevolgd en geconcludeerd dat de rol van de notaris in deze wettelijke ruilverkaveling beperkt was. Er was geen zelfstandige onderzoeksplicht voor de notaris, en de wijzigingen die klagers nadien onderling hebben afgesproken, hebben geen invloed op de eerdere beslissing. Het hof heeft de klacht van klagers ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.204.232/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/298744 / KL RK 16/19
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 13 juni 2017
inzake
1. [naam],
wonend te [plaats],
2. [naam],
wonend te [plaats],
3. [naam],
wonend te [plaats],
4. [naam],
wonend te [plaats],
5. [naam],
wonend te [plaats]
6. [naam],
wonend te [plaats],
7. [naam],
wonend te [plaats],
8. [naam],
wonend te [plaats],
9. [naam],
wonend te [plaats],
appellanten,
gemachtigde: [naam] voornoemd,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: klagers) hebben op 28 november 2016 een beroepschrift – met
bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 2 november 2016 (ECLI:NL:TNORARL:2016:51). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 23 december 2016 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof
ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 30 maart 2017. De
gemachtigde van klagers en de notaris, tezamen met [naam] (medewerker van het kantoor van de notaris) en mr. dr. [X], zijn verschenen. De gemachtigde van klagers, de notaris en [X] hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota met bijlage.
De notaris heeft desgevraagd kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de aan de pleitnota van klagers gehechte bijlage, zodat die bijlage tot de processtukken behoort.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klagers zijn (mede-)eigenaren van het in [provincie] gelegen ‘Landgoed [naam]’ (hierna: het landgoed). Het landgoed bestaat uit meerdere kadastrale percelen.
3.2.2.
Bij akte van rekening en verantwoording, afgifte vruchtgebruik, vestiging bewind en décharge executeurs van 6 maart 2007 (hierna: de akte van vruchtgebruik), verleden voor notaris mr. [naam] te [plaats], is op verschillende van die kadastrale percelen een recht van vruchtgebruik gevestigd.
3.2.3.
Het landgoed is onderdeel geweest van een ruilverkaveling. Tot deze ruilverkaveling werd besloten op 9 december 1999 overeenkomstig artikel 66 van de Landinrichtingswet te [plaats].
3.2.4.
Aan de afsluitende ruilverkavelingsakte is het volgende vooraf gegaan:
- het vervaardigen van het Plan van Toedeling (2010-2011);
- inzage in het Plan van Toedeling (van 23 mei 2011 tot en met 22 juni 2011);
- bezwarenbehandeling door de Landinrichtingscommissie;
- vaststelling van het Plan van Toedeling door de rechtbank op 19 december 2012.
3.2.5.
Op 22 maart 2013 is ten overstaan van de notaris de ruilverkavelingsakte verleden.
3.2.6.
Op verzoek van klagers is het vruchtgebruik van verschillende percelen gewijzigd vastgelegd in een door de notaris op 1 juli 2015 gepasseerde akte ‘afstand/vestiging vruchtgebruik’ (hierna: herstelakte).

4.Standpunt van klagers

4.1.
Klagers verwijten de notaris dat hij zich ter zake van de ruilverkavelingsakte van 22 maart 2013 onvoldoende heeft laten voorlichten, dan wel dat hij heeft nagelaten zelf onderzoek te verrichten. Naar de mening van klagers zou het de notaris bij meer onderzoek duidelijk zijn geworden dat bij de herverdeling en toedeling percelen zijn ingebracht zonder een recht van vruchtgebruik die vervolgens bij de toedeling zijn belast met een recht van vruchtgebruik. Ook zijn er bij de toedeling meer rechten van vruchtgebruik gevestigd dan voorheen het geval was. Het was aan de notaris om deze constateringen te melden bij de Landinrichtingscommissie in plaats van de ruilverkavelingsakte op deze wijze te passeren, aldus klagers.
4.2.
Verder wijzen klagers op de inspanningen die zij hebben moeten leveren om alles in goede banen te leiden. Deze inspanningen hebben uiteindelijk geleid tot de hierboven onder 3.2.6. vermelde herstelakte met alle kosten van dien. Ook geven klagers te kennen dat er mogelijk nadelige fiscale gevolgen zijn.

5.Standpunt van de notaris

5.1.
De notaris heeft bij de kamer aangevoerd dat aan klagers een met voldoende waarborgen omklede wettelijke procedure heeft opengestaan. Het uiteindelijk vastgestelde Plan van Toedeling vormde de wettelijke en niet meer te wijzigen basis voor het passeren van de ruilverkavelingsakte, aldus de notaris. Hij had zich daaraan te houden en kon na vaststelling van dit plan niet meer constateren of de toedeling conform de wens van klagers was geschied.
5.2.
In hoger beroep heeft de notaris benadrukt dat er voor hem geen redelijke grond bestond voor een (achteraf door klagers gewenste) dienstweigering voor wat betreft het passeren van de ruilverkavelingsakte. De rol van de notaris bij deze (toen nog genaamd) ‘wettelijke ruilverkaveling’ was beperkt. Daarnaast hebben klagers de notaris niet vóór aktepassering gewezen op de door hen zogenaamde ‘evidente misstap’ en hem niet verzocht om de ruilverkavelingsakte niet te passeren.

6.Beoordeling

6.1.
De kamer heeft ten aanzien van de verwijten van klagers – kort samengevat – het volgende overwogen. De rol van de notaris in een procedure als de ‘wettelijke ruilverkaveling’ is beperkt, nog daargelaten dat over het vruchtgebruik – zoals klagers ter zitting hebben toegelicht – in geen enkel stadium van de procedure is gesproken en er overigens voor de notaris ook geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de uitgangspunten in het Plan van Toedeling. De notaris heeft terecht toegelicht dat zijn rol bij deze wettelijke ruilverkaveling (anders dan bij vrijwillige ruilverkaveling) een passieve rol was waarbinnen er voor hem geen mogelijkheid bestond om af te wijken van het Plan van Toedeling. Anders dan klagers stellen, heeft de notaris hier geen zelfstandige onderzoeksplicht, ook niet ten aanzien van het vruchtgebruik of de omvang daarvan. Tot slot heeft de kamer geoordeeld dat de omstandigheid dat klagers nadien ter zake van het vruchtgebruik onderling wijzigingen zijn overeengekomen (resulterend in de herstelakte) geen wijziging brengt in het voorgaande.
6.2.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer zoals hierboven weergegeven en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dit betekent dat de klacht van klagers ongegrond is, zoals de kamer ook heeft beslist.
6.3.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.4.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2017 door de rolraadsheer.