Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
[geïntimeerde sub 4],
[geïntimeerde sub 5],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 4inhoudt dat de kantonrechter ten onrechte heeft vastgesteld dat de oorspronkelijke erfafscheiding in rechte lijn doorloopt naar de erfafscheiding van de percelen naast [appellant sub 1] . Volgens [appellant sub 1] was het al in 1993 niet meer mogelijk om te zien dat er zich achter het groene hek nog een ander hek bevond vanwege de ondoorzichtige haag die inmiddels was gecreëerd. Volgens hem blijkt dit ook uit de stelling in de inleidende dagvaarding dat nadat [geïntimeerde sub 3] de stammen en takken tot ongeveer anderhalve meter hoogte had verwijderd de situatie daarachter werd aangetroffen, te weten een houten frame met groen gaaswerk. Ook de verklaring van januari 2016 van [X] , tuinman, bevestigt volgens hem dat er een ondoorzichtige coniferenhaag was. Volgens [appellant sub 1] is de verklaring van de gemachtigde in eerste aanleg, dat het oude hek wel zichtbaar was, onjuist en was er door de wijze van vraagstelling door de rechtbank geen mogelijkheid voor een genuanceerd antwoord. De gemachtigde zou niet bekend zijn geweest met het aanzicht vanaf het pad, maar alleen vanuit de tuin van [appellant sub 1] . Verder liggen het groene hek van [appellant sub 1] en het hek van [Y] in elkaars verlengde. De voorganger van [Y] , [Z] , heeft het oude hek meteen verwijderd toen de coniferen werden geplant en toen [Y] het huis van [Z] kocht in 1993 stond er alleen het hek direct achter de coniferen. Van een uitstulping is geen sprake gelet op de breedte van de tuinen van de [adres 3] en [adres 4] . Aldus telkens [appellant sub 1] .