ECLI:NL:GHAMS:2017:2113

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
200.212.302/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van omgangsregeling en statusvoorlichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 20 december 2016 had besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers. De vader, hierna te noemen [de vader], was ook betrokken in deze procedure, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de raad.

De moeder betoogde dat de gronden voor ondertoezichtstelling ontbraken, aangezien [de minderjarige] zich goed ontwikkelde en een goede band met haar had. De raad daarentegen stelde dat de moeder in het verleden had aangegeven geen statusvoorlichting te willen geven aan [de minderjarige] en dat zij de omgang met de vader niet ondersteunde. Dit zou volgens de raad leiden tot een risico op een verstoorde identiteitsontwikkeling van [de minderjarige].

Het hof heeft de situatie van de ouders en de ontwikkeling van [de minderjarige] zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat, hoewel er in het verleden zorgen waren over de situatie, de huidige omstandigheden niet meer de noodzaak voor ondertoezichtstelling rechtvaardigden. De moeder had aangegeven bereid te zijn om [de minderjarige] statusvoorlichting te geven, wat het hof als positief beschouwde. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen voor de periode met ingang van de datum van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.212.302/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/251243 / JU RK 16-2006
beschikking van de meervoudige kamer van 6 juni 2017 inzake
[X] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland,
locatie: Haarlem
,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de hierna nader te noemen minderjarige [Y] , verder te noemen: [de minderjarige] .
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar, verder te noemen: de GI.
- de heer [Z] , verder te noemen: de vader.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 20 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 maart 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 december 2016.
2.2
De raad heeft op 19 april 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
De zaak is op 21 april 2017 ter terechtzitting behandeld, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer 200.182.476/01 (omgang).
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega;
- de vader.
De bijzondere curator mr. F. Riezebos, advocaat te Heerhugowaard, is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad van 2010 tot november 2012. Uit die relatie is [de minderjarige] geboren [in] 2012. De moeder is van rechtswege met het gezag over hem belast. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.2
[de minderjarige] is van 17 december 2012 tot 1 april 2014 onder toezicht gesteld geweest.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 4 maart 2015 is mr. F. Riezebos benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 11 november 2015 is aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen en is het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] afgewezen.
3.5
De raad heeft op verzoek van dit hof (in de zaak met zaaknummer 200.182.476/01) onderzoek verricht naar de mogelijkheden van omgang tussen [de minderjarige] en de vader. De raad heeft het onderzoek ambtshalve uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. De raad heeft op 15 november 2016 hieromtrent rapport uitgebracht.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] , op het daartoe strekkende verzoek van de raad, met ingang van 20 december 2016 tot 20 juni 2017 onder toezicht gesteld van de GI.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, naar het hof begrijpt, het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen ten aanzien van de periode met ingang van de datum van deze beschikking, althans een zodanige datum als het hof juist zal achten.

5.Beoordeling van het verzoek

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder betoogt dat de gronden voor ondertoezichtstelling ontbreken. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed en heeft een goede band met haar en met zijn andere primaire verzorgers. In haar beroepschrift voert de moeder verder aan dat zij [de minderjarige] zal vertellen wie zijn vader is, maar dat zij daartoe nog niet in staat is en dat zij [de minderjarige] bovendien daarvoor nu nog te jong acht. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij [de minderjarige] wel statusvoorlichting wil geven, maar dat zij niet goed weet hoe zij dat moet doen en daarvoor hulp en begeleiding nodig heeft. Voorts heeft zij verklaard dat zij zal meewerken aan omgang nadat de vader hulp voor zijn agressieproblematiek heeft gezocht.
De raad stelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De moeder heeft in het verleden steeds te kennen gegeven dat zij [de minderjarige] geen statusvoorlichting wil geven en dat zij de omgang tussen [de minderjarige] en de vader niet ondersteunt. Daarmee ontneemt zij [de minderjarige] de kans om te weten wie zijn vader is en wat zijn achtergrond is en om zijn vader te leren kennen. [de minderjarige] loopt hierdoor een risico op een verstoorde identiteitsontwikkeling, waardoor sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, aldus de raad.
De GI heeft het standpunt van de raad ter zitting in hoger beroep onderschreven. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de moeder in het hulpverleningstraject ‘Ouderschap Blijft’ kan worden begeleid bij het geven van statusvoorlichting.
5.3
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. In het verleden is sprake geweest van een zorgelijke situatie. De ouders hebben een conflictueuze relatie gehad, waarin sprake was van huiselijk geweld en van een zeer problematische communicatie. Die situatie heeft er mede toe geleid dat [de minderjarige] op 17 december 2012 onder toezicht is gesteld. Nadat de vader zich had teruggetrokken uit het leven van [de minderjarige] is die ondertoezichtstelling per 1 april 2014 beëindigd. Thans heeft al geruime tijd geen contact tussen de ouders plaatsgevonden. De vader heeft sedert september 2013 geen contact meer met [de minderjarige] gehad.
Uit het raadsrapport blijkt dat er geen zorgen zijn over de basale zorg voor [de minderjarige] , zijn relatie met de moeder en andere verzorgers en over de opvoedkundige vaardigheden van de moeder. Tevens blijkt dat [de minderjarige] zich leeftijdsadequaat ontwikkelt. Wel ziet de raad in de keuze van de moeder om [de minderjarige] geen statusvoorlichting te geven en hem niet te ondersteunen in het contact met zijn vader, risico’s voor zijn ontwikkeling op langere termijn.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder desgevraagd verklaard dat [de minderjarige] , anders dan de raad heeft gerapporteerd, wel weet dat hij een vader heeft en dat zij [de minderjarige] ook zelf wil vertellen wie zijn vader is, maar dat zij hiervoor hulp en begeleiding nodig heeft.
Het hof acht het zorgelijk dat [de minderjarige] niet weet wie zijn vader is en onderschrijft het standpunt van de raad dat dit zijn identiteitsontwikkeling op langere termijn kan schaden. Daarbij komt dat het tevens in het belang van [de minderjarige] is om zijn afstamming te kennen met het oog op omgang, die door de vader is verzocht. Belemmerende factoren voor die omgang zijn, aldus de raad, niet alleen het gebrek aan vertrouwen tussen de ouders, maar ook het gegeven dat [de minderjarige] niet weet wie zijn vader is. Mede gelet op de ter zitting in hoger beroep gedane toezegging van de moeder dat zij statusvoorlichting aan [de minderjarige] zal geven, is het hof evenwel van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling niet is voldaan. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking hetgeen uit het raadsonderzoek ten aanzien van de huidige - leeftijdsadequate - ontwikkeling van [de minderjarige] is gebleken. Het hof gaat er daarbij tevens van uit dat de moeder zich zal inspannen om [de minderjarige] op korte termijn statusvoorlichting te geven, zo nodig onder begeleiding van Ouderschap Blijft dan wel een andere hulpverlenende instantie.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking in zoverre wordt vernietigd.
5.4
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van dit hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wat betreft de periode met ingang van heden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, C.E. Buitendijk en M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017.