ECLI:NL:GHAMS:2017:2103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
16/00219
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingrente bij aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, waarbij de inspecteur belastingrente in rekening had gebracht. De inspecteur had op 14 april 2015 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 58.823. Na bezwaar handhaafde de inspecteur de aanslag en de beschikking belastingrente. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld bij het opleggen van de voorlopige aanslag, ondanks een omissie in de software van de door de gemachtigde van de belanghebbende gekozen softwareleverancier. Het Hof bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur op basis van de ingediende aangifte de voorlopige aanslag had kunnen vaststellen. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 16/00219
1 juni 2107
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.N. Konijn),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/3267 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur,
(gemachtigden: W.Y. Ip en D.L. Weegman).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 58.823. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van
€ 1.010 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Na hiertegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 2 juni 2015, de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 6 april 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 mei 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Aldaar zijn verschenen gemachtigden voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Op 6 december 2013 heeft eiser de aangifte ib/pvv voor het jaar 2012 ingediend.
2. Eiser heeft in de aangifte een bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894 aangegeven. Voorts heeft eiser in de aangifte het volgende aangegeven (bedragen in euro’s):
28 Inkomen uit aanmerkelijk belang
Reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang
(…)
58.823
(…)
Totaal voordelen uit aanmerkelijk belang
58.823
Aandeel aangever in voordelen uit aanmerkelijk belang
(…)
48 Dividend, kansspelink, rente btl spaartegoed
Totaal voorheffing kansspel- en ned. dividendbelasting
8.823
(…)
55 Berekening verzamelinkomen
(…)
Inkomen box 1
(…)
Belastbaar inkomen box 3
(…)
Inkomen box 2
Verzamelinkomen
(…)
56 Verzamel-en drempelink. belpl. volgens ingediende aangifte
Persoonsgebonden aftrek
BOX1
BOX3
BOX2
(…)
Door belastingplichtige aangegeven verzamelinkomen
(…)
(…)
61.894
61.894
(…)
61.894
58.823
120.717
3. Verweerder heeft op 24 januari 2014 een (nadere) voorlopige aanslag ib/pvv 2012v vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894, hetgeen resulteerde in een te ontvangen bedrag van € 12.331.
4. Verweerder heeft op 14 april 2015 een aanslag ib/pvv 2012 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.894 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 58.823. Tegelijkertijd is een beschikking belastingrente opgelegd ten bedrage van € 1.010.
5. Op 15 oktober 2013 heeft verweerder een bericht van de ICT-afdeling van de Belastingdienst ontvangen, welke als volgt luidt:
“Foutief aangeleverde heffingsgrondslagen [nummer] BOX 2 vanuit aanleveraars met pakket van [naam]
(…)
In de aanlevering van de [nummer] -aangiften IH vanuit de softwareleverancier [naam] is een omissie vastgesteld. Indien er sprake is van een fiscaal partnerschap en aandeel aangever in aanmerkelijk belang box 2, wordt in de huidige versie van de [naam] -programmatuur het aandeel aangever nu niet aangeleverd. Middels een \”reparatieregel [afkorting 1] \” wordt de rubriek automatisch gevuld met \”0\”.
De softwareleverancier heeft inmiddels gezorgd voor juiste programmatuur, waardoor de \”omissie\” niet meer mag voorkomen. Aan hun klanten is aangegeven om de aangiften opnieuw in te zenden met de herstelde programmatuur.
Deze aangiften zullen leiden tot aanvullingen op de eerdere aangiften, en worden dus te behandelen [afkorting 2] -signalen op de lokale kantoren. Voor deze posten zal dan alsnog handmatig een beoordeling moeten plaatsvinden op een nieuwe voorlopige aanslag op basis van de binnengekomen aanvulling. Door het juist en tijdig opleggen van een voorlopige aanslag, zal er geen te betalen belastingrente in de definitieve aanslag worden vastgesteld.”
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser een reactie van een medewerker van [naam] overgelegd, welke als volgt luidt:
“Zoals besproken is dit incident voor aanvang van ons Customer Care team geweest. Ik heb bij een aantal collega’s die toen in het team Accountancy werkten nagevraagd hoe er toen is gecommuniceerd. We hebben toen alleen de klanten benaderd die bij ons aan hebben gegeven dat de aangifte niet klopte. In het verleden is gebleken dat dit niet de juiste manier van communiceren is.
Vanaf 01-07-2015 heeft [naam] het Customer Care team in het leven geroepen. Dit team communiceert proactief naar de klanten over dit soort fouten. We kunnen dit helaas niet terugdraaien, maar zorgen ervoor dat dit soort situaties in de toekomst niet meer voorkomen.”
2.2.
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of aan belanghebbende terecht belastingrente in rekening is gebracht bij het opleggen van de aanslag. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de inspecteur bij het vaststellen van de voorlopige aanslag de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem onder de omstandigheden van dit geval mag worden verwacht.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil
10. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2012, hierna: de Awr) kan de inspecteur een voorlopige aanslag ib/pvv opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de (definitieve) aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.
11. Artikel 23, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awr 1994 bepaalt dat de inspecteur een voorlopige aanslag oplegt, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidbeginsel. Eiser heeft ervoor gekozen om de aangifte in te laten dienen door de gemachtigde. De gemachtigde heeft er op zijn beurt voor gekozen om voor het indienen van de aangifte gebruik te maken van het softwareprogramma van [naam] . Uit het door verweerder overgelegde ICT-bericht van 15 oktober 2013 blijkt dat er een omissie is geconstateerd in de software van [naam] . Door de omissie werd het aandeel van de aangever (in casu eiser) in het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang niet juist aangeleverd. De rubriek werd daardoor automatisch (in)gevuld met 0 en ook bij het verzamelinkomen in rubriek 55 is geen inkomen uit aanmerkelijk belang opgenomen. Verweerder heeft op basis van die gegevens (geautomatiseerd) de voorlopige aanslag vastgesteld, waarbij geen inkomen uit aanmerkelijk belang is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder daarbij geen onzorgvuldigheid worden verweten. De afwijking in de aangifte waardoor het inkomen uit aanmerkelijk belang ten onrechte (onder meer) niet tot uitdrukking is gekomen in het verzamelinkomen in rubriek 55, is immers veroorzaakt door een fout in de programmatuur van de door (de gemachtigde van) eiser gekozen softwareleverancier en niet door een fout in de programmatuur van verweerder. Dat verweerder bij de oplegging van voorlopige aanslagen heeft gekozen voor een geautomatiseerde afhandeling maakt op zich ook niet dat de verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Gelet op de grote aantallen aangiften, is de keuze om bij de afdoening van de aangiften en het opleggen van de aanslagen gebruik te maken van een automatiseringssysteem niet onzorgvuldig. Dat verweerder ook in dit geval de aangifte bij het opleggen van de voorlopige aanslag geautomatiseerd heeft afgedaan en niet handmatig heeft gecontroleerd, waardoor de omissie onopgemerkt is gebleven, is gelet op de problemen met [naam] ook niet onzorgvuldig. Gelet op het bericht van 15 oktober 2013, mocht verweerder ervan uitgaan dat de geconstateerde omissie zich niet meer voor zou doen. Het bericht van de ICT-afdeling dateert immers van 15 oktober 2013, terwijl de aangifte op 6 december 2013 is ingediend en in het bericht staat dat [naam] aan haar klanten zou aangeven de aangiften opnieuw in te zenden met de herstelde programmatuur. De constatering achteraf dat [naam] haar afnemers slechts informeerde als zij aangaven dat de aangifte niet klopte, kan verweerder gelet op het bericht van 15 oktober 2013 niet worden tegengeworpen.
13. Het had voor eiser of de gemachtigde van eiser direct duidelijk kunnen en moeten zijn dat de voorlopige aanslag niet overeen kwam met de door hen berekende verschuldigde belasting. Eiser had de hoogte van de belastingrente kunnen beperken door verweerder te verzoeken een nadere voorlopige aanslag op te leggen. De omstandigheid dat eiser dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
14. Over de berekening van de belastingrente bestaat tussen partijen op zich geen geschil. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belastingrente terecht in rekening heeft gebracht. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof is van oordeel dat de rechtbank het beroep van belanghebbende op goede gronden heeft verworpen. Het in appel herhaalde beroep op het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO7526) slaagt niet. Anders dan in voornoemd arrest, had de inspecteur uit andere hem ter beschikking staande informatie (waaronder het bericht van 15 oktober 2013 van [naam] ) niet moeten (kunnen) afleiden dat de gegevens (uit de ingediende aangifte op 6 december 2013) die hebben gediend ter vaststelling van de voorlopige aanslag vermoedelijk niet bepalend kunnen zijn voor het bedrag waarop de aanslag (definitief) zal worden vastgesteld. De inspecteur heeft op basis van de door belanghebbende ingediende aangifte de voorlopige aanslag (conform de ingediende aangifte) op 24 januari 2014 vastgesteld. Het bericht van [naam] aan de inspecteur van 15 oktober 2013 (waarin onder meer is opgenomen “De softwareleverancier heeft inmiddels gezorgd voor juiste programmatuur, waardoor de \”omissie\” niet meer mag voorkomen.”, leidt er toe dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de voorlopige aanslag ervan kon uitgaan dat de geconstateerde omissie in de aangifteprogrammatuur van [naam] zich (in ieder geval) op het moment van het opleggen van die belastingaanslag niet meer voordeed. Dat dit niet het geval was en dit (de omissie van [naam] ) belanghebbende niet kan worden aangerekend doet daar niet aan af. Hetgeen door belanghebbende in hoger beroep overigens naar voren is gebracht, waaronder het ter zitting van het Hof gedane beroep op het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM7705), werpt evenmin een ander of nieuw licht op de zaak.
Slotsom
5.2.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 1 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.