ECLI:NL:GHAMS:2017:2072

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
200.204.107/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de incidentele vordering tot tussenkomst in een civiele procedure met betrekking tot borgstellingen en hypotheken

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, is [appellante] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], haar echtgenoot [X], en ABN AMRO BANK N.V. [appellante] heeft een vordering ingesteld tegen ABN AMRO, waarbij zij stelt dat de bank toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [X]. [X] heeft borgstellingen afgegeven voor leningen die door ABN AMRO aan vennootschappen zijn verstrekt, en er is een hypotheek gevestigd op de woning van het echtpaar. Na het faillissement van [X] heeft ABN AMRO hem aangesproken voor een aanzienlijk bedrag, wat leidde tot een rechtszaak.

In het hoger beroep heeft [X] een incidentele conclusie ingediend om als tussenkomende partij in de procedure te worden toegelaten. Hij stelt dat hij belang heeft bij de tussenkomst, omdat de vordering van [appellante] op ABN AMRO aan hem is gecedeerd. ABN AMRO heeft zich op het standpunt gesteld dat de tussenkomst moet worden toegewezen voor de vordering in conventie.

Het hof heeft geoordeeld dat [X] voldoende belang heeft bij zijn verzoek tot tussenkomst, aangezien hij stelt dat de vordering door [appellante] aan hem is gecedeerd. Het hof heeft de incidentele vordering tot tussenkomst toegewezen en de zaak verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.204.107/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/586059/ HA ZA 15-412
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 mei 2017
inzake
[X],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiser in het incident,
advocaat: mr. B.G.N. Gubbels te Herten,
in de zaak van
[appellante],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. G.J.A. van Dinter te Herten,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. B.W. Wijnstekers te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] , [appellante] en ABN AMRO genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 15 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 18 mei 2016, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en ABN AMRO als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] negentien grieven aangevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd zoals aan het slot van die memorie is vermeld.
Op dezelfde rol heeft [X] bij incidentele conclusie gevorderd dat hij als tussenkomende partij zal worden toegelaten in de hoofdzaak tussen [appellante] en ABN AMRO en bij voorwaardelijke akte schorsing ex artikel 225 Rv de voorwaardelijke schorsing van het geding tussen [appellante] en ABN AMRO ingeroepen. [X] heeft bewijs aangeboden.
Bij “conclusie van antwoord in het incident ex artikel 217 en schorsingsverzoek ex artikel 225 Rv” heeft ABN AMRO geconcludeerd tot gedeeltelijke afwijzing van het schorsingsverzoek en gedeeltelijke toewijzing van de tussenkomst, met veroordeling van [X] en [appellante] in de kosten van het incident.
[appellante] heeft niet van antwoord gediend in het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1.
Het gaat in deze zaak, kort samengevat en voor zover in het incident van belang, om het volgende. [X] is gehuwd met [appellante] . ABN AMRO heeft diverse leningen verstrekt aan vennootschappen waarbij [X] betrokken was en aan het echtpaar [appellante] . In het kader van deze leningen heeft [X] , op verzoek van ABN AMRO, diverse borgstellingen afgegeven. Op de woning van het echtpaar [appellante] is ten behoeve van ABN AMRO een recht van hypotheek gevestigd. Nadat twee vennootschappen failliet waren verklaard heeft ABN AMRO [X] aangesproken voor een bedrag van ruim twee miljoen euro onder de door hem afgegeven borgtochten. Toen [X] niet aan de sommatie voldeed, heeft ABN AMRO het faillissement van [X] aangevraagd. Het echtpaar [appellante] is vanaf dat moment gestopt met het betalen van de hypothecaire lasten. Op 22 mei 2012 is [X] in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Roermond. Op 14 augustus 2012 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis strekkende tot faillietverklaring vernietigd en op verzoek van [X] de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing verklaard. Bij brief van 9 september 2013 heeft de advocaat van [X] ABN AMRO aansprakelijk gesteld voor de schade die is en zal worden geleden doordat de bank haar toezeggingen niet is nagekomen en borgstellingen heeft geëist voor de aan verschillende vennootschappen verstrekte kredieten. De bewindvoerder van [X] heeft bij akte van cessie van 20 april 2015 de (in eerste aanleg in conventie aan de orde zijnde) vordering van [X] op de ABN AMRO aan [appellante] overgedragen. De schuldsaneringsregeling van [X] is inmiddels geëindigd.
In eerste aanleg in conventie heeft [appellante] , voor zover voor dit incident van belang, gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat ABN AMRO toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [X] c.q. onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld en ABN AMRO zal veroordelen tot vergoeding van de dientengevolge geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In reconventie heeft ABN AMRO gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 326.583,45 met contractuele - en wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen - kort gezegd - in conventie afgewezen en in reconventie grotendeels toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Het hof begrijpt de incidentele conclusie en voorwaardelijke akte schorsing van [X] aldus dat hij vordert te mogen tussenkomen voor zover het geding ziet op de in eerste aanleg in conventie ingestelde vordering en dat de schorsing alleen wordt ingeroepen, indien deze tussenkomst niet wordt toegestaan. Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot tussenkomst heeft [X] aangevoerd dat [appellante] de gehele vordering op ABN AMRO zoals zij die in eerste aanleg (in conventie) heeft ingesteld heeft (terug)verkocht en ge(retro)cedeerd aan [X] . Dit blijkt, aldus [X] , uit de als productie 2 bij de incidentele conclusie overgelegde “overeenkomst en akte van cessie” van 17 oktober 2016.
2.3
ABN AMRO heeft zich, voor zover hier van belang, ten aanzien van de incidentele vordering op het standpunt gesteld dat deze dient te worden toegewezen voor zover deze ziet op de vordering gedaan in eerste aanleg in conventie.
2.4
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot tussenkomst op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt, kort gezegd, dat een partij kan vorderen in een aanhangig geding te mogen tussenkomen, indien hij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die hij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld.
2.5
Naar het oordeel van het hof is in voldoende mate komen vast te staan dat [X] belang heeft bij zijn incidentele vordering tot tussenkomst, nu hij stelt dat de in eerste aanleg in conventie ingestelde vordering door [appellante] aan hem is gecedeerd. Het hof zal de incidentele vordering dan ook dienovereenkomstig toewijzen. Hieruit vloeit voort dat het geding niet is geschorst nu niet aan de voorwaarde hiervoor is voldaan.
2.6
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het arrest in de hoofdzaak.
2.7
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om [X] in de gelegenheid te stellen bij memorie zijn eis in interventie te formuleren. Vervolgens zal de zaak naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van ABN AMRO, zowel ten aanzien van de memorie van [X] als die van [appellante] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
staat [X] toe in de onderhavige procedure tussen [appellante] en ABN AMRO tussen te komen voor zover deze de vordering betreft zoals deze in eerste aanleg in conventie is ingesteld;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 11 juli 2017 voor memorie van eis in interventie aan de zijde van [X] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.