ECLI:NL:GHAMS:2017:2007

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
K16/0220
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag ex artikel 12 Sv inzake smaad en vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan op het beklag van een klager tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagden voor smaad en laster. Het beklag betreft een column die op 8 augustus 2014 is gepubliceerd, waarin klager en zijn familie worden beschuldigd van banden met de maffia en van bedreigingen en vernielingen. Klager heeft zijn beklag toegelicht in een niet-openbare zitting, waarbij hij zijn bezwaren tegen de column en de rol van de gemeente naar voren heeft gebracht. De advocaat-generaal heeft in haar verslag geadviseerd het beklag af te wijzen, omdat er onvoldoende bewijs is voor een strafbaar feit en de vrijheid van meningsuiting in deze context zwaar weegt. Het hof heeft vervolgens beoordeeld of vervolging gerechtvaardigd zou zijn, rekening houdend met de context van de uitlatingen en het belang van de vrijheid van meningsuiting. Het hof concludeert dat er onvoldoende maatschappelijk belang is om tot vervolging over te gaan en wijst het beklag af. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, waarbij de voorzitter de beschikking heeft ondertekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van 31 mei 2017 op het beklag met het rekestnummer K16/0220 van
[klager],
wonende te [woonplaats] ,
klager.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 15 april 2016 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1] en [beklaagde 2], ter zake van smaad(schrift)/laster (artikelen 261/262 Wetboek van Strafrecht).

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 2 januari 2017 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift en van het verslag heeft het hof kennis genomen van de diverse door klager ingezonden stukken (waaronder zijn boek over de met de klacht samenhangende bestuurlijke problematiek in [gemeente] ) en van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie te Noord-Holland van 17 juni 2016 met bijlagen.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 8 maart 2017 het beklag toe te lichten. Klager is in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd. Aan de echtgenote van klager, [naam 1] , is bijzondere toegang verleend tot bijwoning van de niet openbare behandeling.
Klager heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
De column van [beklaagde 1] heeft niet in de krant gestaan, maar staat op de website van de [krant]. Aanvankelijk luidde de kop: “In [gemeente] is de maffia de baas”. Dit is na een jaar veranderd in “Conflicten stapelen zich op in [gemeente] ”. U zegt mij dat u in het dossier niet de oorspronkelijke versie van het artikel heeft aangetroffen. Een schermafdruk van het artikel met de oorspronkelijke kop heb ik niet bij me; die heb ik destijds bij de aangifte overhandigd. U zegt mij dat ik een kopie kan nazenden.
Het is een principiële kwestie voor mij. Er is hier sprake van machtsmisbruik. Het gaat niet alleen om wat politieke partijen doen, maar ook om de rol van B&W. Er worden rechten van burgers geschonden, zoals het heimelijk opnemen van telefoongesprekken en het vernietigen van stukken. In een rechtsstaat moet de overheid de burger beschermen en dat probeer ik in deze procedure te bereiken. De onderste steen moet boven. Het gaat erom dat wij opzettelijk door politieke figuren en bestuurders maffia worden genoemd en als bedreigers en bedriegers worden betiteld. Ik heb daar heel veel last van gehad en heb vele keren moeten uitleggen dat ik niet van de maffia ben. De kwestie heeft niets van doen met een ruimtelijke ordeningsconflict met de gemeente [gemeente] , maar met zwartmakerij als politieke strategie.
De column is via wethouder [beklaagde 2] in elkaar gezet en was bedoeld om mij en mijn familie zwart te maken en om ons terug te pakken.
Het college van B&W heeft in een aan mij gerichte brief van 26 augustus 2016 excuses aangeboden voor de bedreigingen en intimidaties die jegens mij zijn geuit. Ik vind dat niet voldoende. Ook vind ik het niet voldoende als die brief publiek zou worden gemaakt. Er is mij € 25.000,- als compensatie voor de door mij geleden schade aangeboden onder de voorwaarde dat ik alle procedures tegen de gemeente [gemeente] intrek, maar ik ben al € 100.000,- kwijt aan die procedures. Ik heb een claim van € 450.000,- ingediend bij de gemeente. Het aanbod van € 25.000,- zie ik als chantage.
Ik heb meermalen aangifte gedaan en mijn klacht ziet ook op die eerdere aangiften.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien. De advocaat-generaal heeft opgemerkt dat de aangifte van 24 oktober 2015 moet worden gezien in de context van een groot en complex geheel van gebeurtenissen waarin diverse gerechtelijke procedures en een schikkingsvoorstel vanuit de gemeente aan de orde zijn. Daarbij komt dat klager zelf de publiciteit evenmin schuwt. Naar het oordeel van de advocaat-generaal is - als er al sprake is van een strafbaar feit - toepassing van het strafrecht in deze zaak niet passend.

5.De beoordeling van het beklag

Het beklag is gedaan met betrekking tot de aangifte van 24 oktober 2015 ter zake van smaad(schrift)/laster, waaraan geen vervolg is gegeven door de officier van justitie.
Volgens de aangifte is klager al een aantal jaren verwikkeld in een conflict met de gemeente [gemeente] en hij heeft al eerder aangifte gedaan. Op 8 augustus 2014 is op de website van De [krant] onder de kop “In [gemeente] is de maffia de baas” een column van beklaagde [beklaagde 1] verschenen. In die column is gesteld dat klager en zijn familie van de maffia zijn en dat klager mensen fysiek heeft bedreigd en vernieling heeft gepleegd ten nadele van anderen. Uit door de gemeente [gemeente] aan klager verstrekte documenten, waaronder e-mailcorrespondentie tussen [beklaagde 1] en [beklaagde 2] (destijds wethouder van [gemeente] ) vlak voor het verschijnen van de column, is klager duidelijk geworden dat [beklaagde 1] gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie van de gemeente. Klager voelt zich door de column van [beklaagde 1] en door het uitwisselen van vertrouwelijke informatie door [beklaagde 2] benadeeld.
In de column schrijft [beklaagde 1] over het conflict tussen de gemeente [gemeente] en de gebroeders [naam 2] en al dan niet in rechte aangevochten beslissingen. In de column wordt melding gemaakt van “herhaalde fysieke bedreiging” door klager van een buurman, vernieling van een regenpijp die uitkwam op een afvoer in klagers grond, het niet erkennen van een recht op overpad, het uitschelden van buren, zich door een aanhoudende stroom van telefoontjes en mails van klager en zijn broer “geïntimideerd” voelende ambtenaren.
In de tekst van de column wordt tweemaal gerefereerd aan de maffia, te weten:
- met betrekking tot de burgemeester van [gemeente] die een communicatiemedewerker van de gemeente had gevraagd met een journalist te spreken over diens niet aflatende stroom van negatieve berichtgeving: “De razende reporter vatte dat op als een poging hem monddood te maken. ‘Maffiapraktijken’ oordeelde professor [naam 3] .”,
- onder het kopje “gewiekste zakenlieden”: “Hij (een raadslid) heeft volkomen gelijk, maar ook in [gemeente] leggen de lokale politici het meestal af tegen gewiekste zakenlieden. Met dank aan EenVandaag, de lokale pers en mediaprofessor [naam 3] , die de burgemeester op gezag van één journalist beschuldigde van maffiapraktijken.”
Op de website wordt de column gevolgd door een reactie van klager.
Oordeel hof
Klager heeft ter toelichting op zijn beklag een breed scala aan bezwaren tegen de werkwijze van functionarissen van de gemeente [gemeente] naar voren gebracht. Gelet op strekking van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering kan het hof zich echter alleen uitlaten over de aangifte waarop het beklag tegen de sepotbeslissing van de officier van justitie ziet, te weten klagers aangifte over de online column van 8 augustus 2014.
Het hof heeft allereerst te beoordelen of vervolging op basis van de aanwijzingen in het dossier ertoe zou kunnen leiden dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd, tot een bewezenverklaring zou komen. Als dat niet het geval is, heeft het hof te beoordelen of aanvullend onderzoek tot een andere opvatting zou kunnen leiden. Indien een bewezenverklaring mogelijk zou kunnen zijn, dient het hof vervolgens te beoordelen of er voldoende maatschappelijk belang is dat de vervolging kan rechtvaardigen.
Met betrekking tot het toetsingskader geldt het volgende.
Smaad en laster zijn zogeheten uitingsdelicten: vervolging en veroordeling ter zake van deze delicten vormen aldus inperkingen op de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting wordt onder meer beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. (…)
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (…) de bescherming van de goede naam (…) van anderen (…).
Tegen de achtergrond van het eerste lid van dit artikel moet beoordeeld worden of de in het tweede lid geformuleerde beperking tot vervolging van beklaagde noopt.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een in een democratische samenleving noodzakelijke beperking, is het volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) nodig om te bepalen of de beperking beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte. Voor een goed functionerende democratische samenleving is immers van essentieel belang dat burgers hun mening kunnen uiten en aan maatschappelijke discussies kunnen deelnemen. Waar het gaat om uitlatingen die een bijdrage leveren aan de maatschappelijke discussie, is een beperking van het recht op de vrijheid van meningsuiting niet snel gerechtvaardigd, ook niet als het gaat om uitlatingen die kwetsen, shockeren of verontrusten. Overheidsingrijpen in de vorm waarin en de wijze waarop meningen worden geuit is zonder verdragsschending slechts mogelijk indien, bij een weging van belangen, het maatschappelijk belang bij een vrij en open debat niet langer de doorslag kan geven.
Een op zichzelf grievende uitlating kan zijn beledigende karakter verliezen door de context waarin die uitlatingen zijn gedaan. De reikwijdte van die context wordt - zoals hiervoor weergegeven - gevormd door het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in art. 10 EVRM, waaronder ook valt de vorm van de uitlating, namelijk een column, waarvan in deze zaak sprake is.
Gelet op de omstandigheid dat een column veelal het karakter heeft van een korte, betrekkelijk oppervlakkige en enigszins ironische beschouwing, waarbij overdrijving niet wordt geschuwd en bovendien provocerend en shockerend kan zijn, geniet een columnist een grote mate van vrijheid. De vrijheid van meningsuiting is echter ook in een column aan grenzen gebonden, welke onder meer hierin zijn gelegen dat gebezigde bewoordingen niet nodeloos grievend mogen zijn. Daarnaast worden grenzen overschreden indien columnisten bij het uiten van hun persoonlijke mening over personen kwalificaties bezigen of vergelijkingen treffen waartoe de feiten in redelijkheid geen aanleiding geven. Bepaalde aspecten mogen dus wel worden uitvergroot, maar moeten wel steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
Met betrekking tot de verwijzing naar het woord ‘maffia’ in de column valt op dat dit strikt genomen alleen wordt gebruikt in verband met de rol van de burgemeester. Voor zover klager zich daardoor aangesproken voelt, merkt het hof op dat het woord gebruikt wordt in verband met geschillen tussen de Gemeente en klagers familie die – zo komt uit het dossier naar voren – soms hard tegen hard worden uitgevochten en waarin van beide zijden publiciteit niet wordt geschuwd.
Gelet op die context verwacht het hof niet dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen tot een veroordeling van beklaagde [beklaagde 1] zou komen.
Het strafrecht is een uiterste middel ter handhaving van de rechtsorde en dient slechts ingezet te worden indien het algemeen belang dat vereist.
Voor zover de geringe kans dat de strafrechter wel tot veroordeling van [beklaagde 1] zou komen wel aanwezig zou zijn, kan het hof de beslissing van de officier van justitie om niet tot vervolging over te gaan billijken; er is onvoldoende maatschappelijk belang om het ultimum remedium dat strafvervolging is te kunnen rechtvaardigen.
Ten aanzien van beklaagde [beklaagde 2] heeft klager aangevoerd dat deze in een e-mail-wisseling met [beklaagde 1] informatie heeft aangedragen voor de column van [beklaagde 1] . Het hof constateert dat daarmee nog niet is gezegd dat [beklaagde 2] in een direct verband staat met de door [beklaagde 1] gebezigde bewoordingen in de column ter zake van bedreiging en vernieling door beklaagde. Er is een te ver verwijderd verband om [beklaagde 2] strafrechtelijk aansprakelijk te kunnen houden voor de uitlatingen op dit punt in de column. Het is dan ook niet te verwachten dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd ten aanzien van [beklaagde 2] tot bewezenverklaring van een strafbaar feit zou kunnen komen.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 31 mei 2017 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, S. Clement en N.A. Schimmel, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en – de griffier daartoe buiten staat zijnde – alleen ondertekend door de voorzitter.