Het hof is van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De kinderen werden ten tijde van de bestreden beschikking ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, onder meer omdat een veilige opvoedsituatie bij de moeder niet was verzekerd. De moeder accepteerde de noodzakelijke hulpverlening niet en erkende de zorgen over de kinderen, met name de problematiek van [minderjarige A] onvoldoende. Ook toonde de moeder onvoldoende inzicht in haar eigen situatie. De kinderen zijn dan ook op goede gronden door de kinderrechter onder toezicht gesteld en het was tevens noodzakelijk dat de kinderrechter de machtiging tot hun uithuisplaatsing heeft verleend.
Het hof volgt de raad in het betoog dat sinds de bestreden beschikking de zorgen omtrent de kinderen en het gedrag van de moeder groter zijn geworden. Op 8 januari 2017 heeft de moeder getracht [minderjarige A] - zonder toestemming - mee te nemen uit [X] door hem te zeggen dat hij uit het raam moest klimmen. Op 23 januari 2017 heeft de moeder, in vermomming, gepoogd [minderjarige B] mee te nemen vanaf het schoolplein, met de kennelijke bedoeling om met haar af te reizen naar [land] . Na deze twee incidenten is de moeder in februari 2017 zonder de kinderen naar [land] vertrokken. Haar omstandigheden daar zijn onbekend en sindsdien is het voor de GI zeer lastig gebleken om met haar te communiceren. In de schriftelijke aanwijzing van de GI van 6 maart 2017 is door de gezinsmanager het contact tussen de moeder en de kinderen beperkt en zijn voorwaarden voor een omgangsregeling bepaald. Het hof is het met de raad eens dat het aan de moeder is om te laten zien dat ze inspanningen verricht om een veilige opvoedsituatie voor de kinderen te creëren. Ze geeft daarvan geen blijk, nu ze na de bestreden beschikking heeft geprobeerd om de kinderen zonder toestemming mee te nemen, zij zelf is vertrokken naar [land] en zij zich onbereikbaar houdt voor de hulpverlening en aldus geen opvolging geeft aan haar betoog dat ze bereid is om mee te werken aan begeleiding en hulpverlening.
Ook de zorgen over de kinderen zijn onverminderd aanwezig, aangezien de moeder niet kan voorzien in de basale zorg en veiligheid die zij nodig hebben. Het is voor de hulpverlening tot nu toe niet, dan wel onvoldoende mogelijk gebleken om inzicht te krijgen in haar psychiatrisch ziekte- en toestandsbeeld, in haar thuissituatie en in haar mogelijkheden als opvoeder. Tevens zijn er bij [minderjarige A] nog steeds zorgen vanwege zijn persoonlijke problematiek. Het hof heeft er vertrouwen in dat [minderjarige B] zal profiteren van haar verblijf bij de pleegmoeder en van de hulpverlening die aan haar zal worden geboden door de [Y] .
Uit de evaluatie (Individueel Plan) van [X] met betrekking tot [minderjarige A] voor de periode gelegen tussen 1 januari 2017 en 31 maart 2017 blijkt onder meer dat hij is gegroeid in het reguleren van zijn emoties. [minderjarige A] vertoont minder agressie en heeft geen suïcidale uitspraken meer gedaan sinds hij medicatie krijgt. [minderjarige A] is echter pas op 5 januari 2017 geplaatst bij [X] en heeft daar nog een lange weg te gaan, aangezien zijn problematiek langdurige en intensieve behandeling vergt.
Nu de kinderen ook thans nog ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, blijft een ondertoezichtstelling geboden. Ook is het noodzakelijk dat de kinderen uit huis blijven geplaatst in het belang van hun verzorging en opvoeding, nu een veilige opvoedsituatie bij de moeder niet is verzekerd.
Het hof merkt op dat de moeder, vanwege haar verblijf in [land] , thans ook feitelijk niet beschikbaar is als opvoeder voor de kinderen.
Gelet op dit alles zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.