ECLI:NL:GHAMS:2017:1946

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
200.212.049/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor hun ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige A] en [minderjarige B]. De moeder, die in het buitenland verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter die de kinderen onder toezicht had gesteld en hen uit huis had geplaatst. De moeder betwist de noodzaak van deze maatregelen en stelt dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in haar eigen situatie en de zorg voor haar kinderen. De moeder heeft eerder geprobeerd om de kinderen zonder toestemming mee te nemen en heeft zich onttrokken aan hulpverlening. Het hof concludeert dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.212.049/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/620379/JE RK 16-1478
beschikking van de meervoudige kamer van 23 mei 2017 inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam Zuidoost,
en
Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- de hierna nader te noemen minderjarigen [minderjarige A] (hierna te noemen: [minderjarige A] ) en
[minderjarige B] (hierna te noemen: [minderjarige B] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 22 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 20 maart 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 december 2016.
2.2.
Het hof heeft [minderjarige A] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- producties, genummerd 1 t/m 7, van de zijde van de GI, ingekomen op 10 april 2017;
- een brief van de zijde van de moeder van 10 april 2017 met bijlagen, ingekomen op 10 april 2017;
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 12 april 2017 met bijlage;
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 12 april 2017 met bijlagen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door [A] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- mevrouw [B] , de pleegmoeder van [minderjarige B] ;
- namens Spirit Pleegzorg, de pleegzorgmedewerker.
De moeder is, na voorafgaande schriftelijke mededeling daarvan, vanwege gezondheidsredenen niet ter zitting aanwezig geweest.

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie van de moeder zijn geboren:
- [minderjarige A] , op [geboortedatum 1] 2004 te [ plaats A] ( [land] ) en
- [minderjarige B] , op [geboortedatum 2] 2009 te [plaats B] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De vader is sinds 2010 niet meer bij de kinderen betrokken.
3.2.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige A] en [minderjarige B] wordt van rechtswege uitgeoefend door de moeder.
3.3.
Bij beschikking van 23 september 2016 van de kinderrechter zijn [minderjarige A] en [minderjarige B] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Tevens is daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige A] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee weken en voor [minderjarige B] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken.
3.4.
Bij beschikking van 6 oktober 2016 van de kinderrechter is de beschikking van 23 september 2016 gehandhaafd en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend ten aanzien van [minderjarige A] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder en ten aanzien van [minderjarige B] in een voorziening voor pleegzorg, tot en met 23 december 2016.
3.5.
[minderjarige A] verblijft thans in behandelinstelling [X] te [plaats C] , [minderjarige B] verblijft bij de pleegmoeder.
3.6.
De GI heeft op 6 maart 2017 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot de contacten tussen de moeder en de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking zijn, op verzoek van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 23 december 2016 tot 23 december 2017 en is machtiging verleend tot uithuisplaatsing:
- van [minderjarige A] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 december 2016 tot 23 december 2017;
- van [minderjarige B] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 23 december 2016 tot 23 juni 2017.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3.
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge het tweede lid van die bepaling kan de machtiging eveneens worden verleend op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.
5.3.
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat aan de wettelijke voorwaarden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen is voldaan en dat de omstandigheden die de rechtbank heeft aangehaald ter rechtvaardiging daarvan, niet steekhoudend zijn. De moeder voert daartoe onder meer het volgende aan. De kinderen groeiden bij de moeder op in een vertrouwde en standvastige omgeving en er bestond dan ook geen noodzaak om de kinderen onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen. Van een voor de kinderen onveilige woonsituatie bij de moeder was en is geen sprake. De psychiatrische problematiek van de moeder wordt overdreven en is gebaseerd op onjuiste informatie die de raad en de GI van GGNET hebben verkregen, waardoor zij ten onrechte wordt aangemerkt als een moeder met zodanige medische problemen dat zijn niet in staat is om haar kinderen zelfstandig op te voeden en te verzorgen. Een onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder om de zorg en verantwoordelijkheid over de minderjarigen te dragen is niet nodig. De psychiater en de huisarts van de moeder vinden haar stabiel en ook haar verslavingsproblematiek behoort tot het verleden.
De moeder is bij machte om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen behoorlijk te vervullen. Zij heeft eerder vrijwillig meegewerkt aan begeleiding en met de hulpverlening en zal dit blijven doen. Er wordt dan ook ten onrechte gesteld door de rechtbank dat de moeder onvoldoende bereid en in staat is om hulpverlening te accepteren.
Door de subjectieve visie van de raad wordt door de raad een wig gedreven tussen de moeder en de kinderen; ook een behoorlijke omgangsregeling wordt haar onthouden, vooral met [minderjarige A] . De schoolproblematiek van [minderjarige A] is niet door toedoen van de moeder ontstaan. Speciaal onderwijs is voor hem niet nodig. Er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en van ernstige zorgsignalen was geen sprake. Door de niet-professionele hulp die [minderjarige A] nu krijgt en doordat de juiste aanpak hem wordt onthouden, vertoont hij thans steeds meer depressief en afwijkend gedrag. Als [minderjarige A] al ondersteuning nodig zou hebben, dan kan de moeder - beter dan de betrokken instanties die door hun aanpak [minderjarige A] juist in zijn ontwikkeling storen - die ondersteuning aan hem bieden. De kinderen dienen spoedig bij de moeder te worden teruggeplaatst, want door de onjuiste aanpak van de hulpverlening zal ook [minderjarige B] hetzelfde lot als [minderjarige A] ondergaan, aldus de moeder.
5.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist en heeft daarbij tevens verwezen naar zijn rapport van 13 december 2016. De raad heeft voorts aangevoerd dat er nog steeds zorgen over de kinderen zijn. Die zorgen zijn na de bestreden beschikking zelfs groter geworden, omdat de moeder thans in [land] verblijft. Zij krijgt daar niet de voor haar psychiatrische problematiek noodzakelijke behandeling. Bovendien erkent de moeder de problemen en haar eigen ziektebeeld niet. De moeder onttrok zich in Nederland steeds aan haar behandeling en medicatie. De vrees is dat de moeder - zonder ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen - met hen naar [land] zal vertrekken, waar de kinderen niet veilig zijn, in het bijzonder [minderjarige A] die hulpverlening behoeft in verband met zijn eigen ernstige problematiek. De raad is er niet op uit om een wig drijven tussen de moeder en de kinderen, maar het is aan de moeder om te laten zien dat ze inspanningen verricht om een veilige situatie voor de kinderen te creëren. Daar geeft ze op dit moment geen blijk van, nu ze in [land] verblijft. Ze maakt de afstand tussen haar en de kinderen zelfs groter, nu zij de huidige situatie in stand houdt. Ten aanzien van [minderjarige B] is inmiddels door de GI bij de rechtbank een verzoek ingediend tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing, aldus de raad.
5.5.
De GI heeft zich ter zitting in hoger beroep aangesloten bij het standpunt van de raad en heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.6.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Op 28 augustus 2016 is door de politie en Veilig Thuis een zorgmelding aan de GI gedaan. Op die datum had de moeder zich - verward en in hallucinerende toestand (kennelijk vanwege cocaïnegebruik) - gemeld bij de politie. In september 2016 is de moeder met een inbewaringstelling korte tijd opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek, nadat de politie haar in verwarde toestand op de snelweg in haar auto had aangetroffen. De moeder is bekend met psychiatrische- en verslavingsproblematiek, maar staat afhoudend tegenover hulpverlening. Uit de brief van 14 maart 2017 van de behandelend psychiater ( [C] ) van de moeder aan de GI, blijkt het volgende. Tot 27 januari 2017 is er met de moeder (telefonisch) contact geweest. De moeder stond onder behandeling (van het acuut en intensief behandelteam) in verband met een psychotische stoornis, maar zij weigerde daarvoor antipsychotica in te nemen. Ook was zij bekend met cocaïnemisbruik. In verband met dreigende huisuitzetting en maatschappelijke teloorgang is besloten om een rechterlijke machtiging aan te vragen, maar de moeder is op de daartoe geplande zitting van de rechtbank van 7 februari 2017 niet verschenen. Vanwege haar verblijf in [land] is de behandeling afgesloten, maar van belang is dat zij weer bij de psychiatrie wordt aangemeld bij terugkeer in Nederland, aldus de psychiater.
Ten aanzien van de kinderen bestaan er al lange tijd zorgen, met name over [minderjarige A] . [minderjarige A] is geboren met hydrocephalus, heeft een aanlegstoornis in de hypofyse en is in 2015 door de [Y] gediagnosticeerd met een stoornis in de impulsbeheersing en een disharmonisch intelligentieprofiel. Hij vertoont dwangmatig (eet)gedrag en heeft gedragsproblemen, zoals nachtelijk hoofdbonken. Hij luistert niet, is agressief en is zelfbepalend. [minderjarige A] is vanwege zijn gebrek in de impulsbeheersing in aanraking gekomen met de politie, omdat hij eten stal uit winkels en zijn schoolgang was gestagneerd. Hij verbleef sinds 17 juni 2016 voor behandeling bij de [Y] . Sinds januari 2017 verblijft hij voor intensieve behandeling in de 24-uurs driemilieuvoorziening van [X] . Met betrekking tot [minderjarige B] is gebleken dat zij sinds april 2016 bij de pleegmoeder verblijft, omdat het voor haar bij de moeder niet veilig was. Toen ze nog bij de moeder thuis woonde, nam ze het negatieve gedrag van [minderjarige A] over en had zij bovendien last van onderbroken nachtrust door de eetstoornis en het hoofdbonken van haar broer.
5.7.
Het hof is van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De kinderen werden ten tijde van de bestreden beschikking ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, onder meer omdat een veilige opvoedsituatie bij de moeder niet was verzekerd. De moeder accepteerde de noodzakelijke hulpverlening niet en erkende de zorgen over de kinderen, met name de problematiek van [minderjarige A] onvoldoende. Ook toonde de moeder onvoldoende inzicht in haar eigen situatie. De kinderen zijn dan ook op goede gronden door de kinderrechter onder toezicht gesteld en het was tevens noodzakelijk dat de kinderrechter de machtiging tot hun uithuisplaatsing heeft verleend.
Het hof volgt de raad in het betoog dat sinds de bestreden beschikking de zorgen omtrent de kinderen en het gedrag van de moeder groter zijn geworden. Op 8 januari 2017 heeft de moeder getracht [minderjarige A] - zonder toestemming - mee te nemen uit [X] door hem te zeggen dat hij uit het raam moest klimmen. Op 23 januari 2017 heeft de moeder, in vermomming, gepoogd [minderjarige B] mee te nemen vanaf het schoolplein, met de kennelijke bedoeling om met haar af te reizen naar [land] . Na deze twee incidenten is de moeder in februari 2017 zonder de kinderen naar [land] vertrokken. Haar omstandigheden daar zijn onbekend en sindsdien is het voor de GI zeer lastig gebleken om met haar te communiceren. In de schriftelijke aanwijzing van de GI van 6 maart 2017 is door de gezinsmanager het contact tussen de moeder en de kinderen beperkt en zijn voorwaarden voor een omgangsregeling bepaald. Het hof is het met de raad eens dat het aan de moeder is om te laten zien dat ze inspanningen verricht om een veilige opvoedsituatie voor de kinderen te creëren. Ze geeft daarvan geen blijk, nu ze na de bestreden beschikking heeft geprobeerd om de kinderen zonder toestemming mee te nemen, zij zelf is vertrokken naar [land] en zij zich onbereikbaar houdt voor de hulpverlening en aldus geen opvolging geeft aan haar betoog dat ze bereid is om mee te werken aan begeleiding en hulpverlening.
Ook de zorgen over de kinderen zijn onverminderd aanwezig, aangezien de moeder niet kan voorzien in de basale zorg en veiligheid die zij nodig hebben. Het is voor de hulpverlening tot nu toe niet, dan wel onvoldoende mogelijk gebleken om inzicht te krijgen in haar psychiatrisch ziekte- en toestandsbeeld, in haar thuissituatie en in haar mogelijkheden als opvoeder. Tevens zijn er bij [minderjarige A] nog steeds zorgen vanwege zijn persoonlijke problematiek. Het hof heeft er vertrouwen in dat [minderjarige B] zal profiteren van haar verblijf bij de pleegmoeder en van de hulpverlening die aan haar zal worden geboden door de [Y] .
Uit de evaluatie (Individueel Plan) van [X] met betrekking tot [minderjarige A] voor de periode gelegen tussen 1 januari 2017 en 31 maart 2017 blijkt onder meer dat hij is gegroeid in het reguleren van zijn emoties. [minderjarige A] vertoont minder agressie en heeft geen suïcidale uitspraken meer gedaan sinds hij medicatie krijgt. [minderjarige A] is echter pas op 5 januari 2017 geplaatst bij [X] en heeft daar nog een lange weg te gaan, aangezien zijn problematiek langdurige en intensieve behandeling vergt.
Nu de kinderen ook thans nog ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, blijft een ondertoezichtstelling geboden. Ook is het noodzakelijk dat de kinderen uit huis blijven geplaatst in het belang van hun verzorging en opvoeding, nu een veilige opvoedsituatie bij de moeder niet is verzekerd.
Het hof merkt op dat de moeder, vanwege haar verblijf in [land] , thans ook feitelijk niet beschikbaar is als opvoeder voor de kinderen.
Gelet op dit alles zal het hof het verzoek van de moeder afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. G.H.G. Otten als griffier en is op 23 mei 2017 in het openbaar uitgesproken.