In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, was beschuldigd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De tenlastelegging betrof een incident op 24 maart 2013, waarbij de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] tegen diens wil in een auto heeft geduwd en daarbij geweld heeft gebruikt. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de stukken uit de eerste aanleg. De verdediging stelde dat de verdachte niet significant had bijgedragen aan de vrijheidsberoving, maar het hof oordeelde anders. Het hof concludeerde dat de verdachte actief had bijgedragen aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving door de medeverdachte te assisteren en dat hij zich niet had gedistantieerd van de gewelddadige handelingen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan het ten laste gelegde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals op het strafblad van de verdachte.