Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat beide kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben. De moeder heeft een cognitieve beperking en in het verleden is gebleken dat zij over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikt. De kinderen hebben in de opvoedsituatie bij de moeder lange tijd onrust en onveiligheid ervaren. De onveiligheid bestond onder meer uit instabiliteit, zowel emotionele als fysieke verwaarlozing ten aanzien van [kind A] en het onvoldoende beschikbaar zijn van de moeder. Ook acht het hof het, gelet op de rapportage die zich bij de stukken bevindt, aannemelijk dat de kinderen in de opvoedsituatie bij de moeder getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Dit alles leverde een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen op. In het verleden zijn zorgen geuit omtrent de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind A] . In 2013 zijn de kinderen, onder meer vanwege een gedwongen ontruiming van het huis van de moeder, tijdelijk bij de grootmoeder van moederszijde gaan wonen. Aangezien de kinderen daar niet konden blijven, zijn zij eind 2014 ieder in een ander pleeggezin geplaatst. [kind A] heeft sindsdien in verschillende pleeggezinnen verbleven en woont thans, sinds de zomer van 2016, in het huidige pleeggezin. Voor [kind B] bleek de grootmoeder vaderszijde een perspectief biedende plek te zijn.
Ten aanzien van de kinderen is gebleken dat het op dit moment goed gaat in de beide pleeggezinnen, hetgeen de moeder ook erkent. Beide kinderen ontwikkelen zich voorspoedig en blijken gebaat te zijn bij de rust en stabiliteit die de pleeggezinnen aan hen bieden. Hoewel [kind A] momenteel geen contact met de moeder wenst te hebben, ziet zij de moeder eenmaal per maand gedurende het logeerweekend bij de grootmoeder moederszijde. [kind B] ziet de moeder en [kind A] ook gedurende het logeerweekend. Voorts heeft [kind B] regelmatig contact met haar vader.
Het hof is van oordeel dat de huidige situatie in het belang van de kinderen gecontinueerd dient te worden. De kinderen wonen feitelijk al sinds 2013 niet meer bij de moeder en zijn al meerdere keren van opvoedingsomgeving gewisseld. Zij groeien thans op in perspectief biedende pleeggezinnen, waar zij zich goed ontwikkelen en zich goed hechten en het hof acht het niet in hun belang om hen opnieuw uit de inmiddels vertrouwde omgeving te halen. De kinderen zijn kwetsbaar als gevolg van wat zij hebben meegemaakt en de huidige opvoedsituatie in de respectievelijke pleeggezinnen sluit goed aan bij wat zij nodig hebben. Het is voor de ontwikkeling van de kinderen van groot belang dat de rust en stabiliteit die zij thans in de opvoedsituatie ervaren wordt voortgezet en dat er duidelijkheid komt over hun toekomstperspectief. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen het opnieuw uitvoeren van een onderzoek naar hun opvoedperspectief, zoals door de moeder is verzocht.
Voorts is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de moeder niet, althans onvoldoende in staat is om aan de opvoedvraag van de kinderen te voldoen. Hoewel de moeder erg haar best doet en de afgelopen jaren voor zichzelf positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, is haar (persoonlijke) situatie niet zodanig veranderd dat te verwachten is dat de moeder binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbare termijn weer de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen aankan. De moeder is in het verleden onvoldoende leerbaar gebleken. Daarbij komt dat de kinderen elk een belaste voorgeschiedenis hebben en hun opvoeding meer vergt dan de moeder hun kan bieden.
De moeder beschikt thans nog niet over eigen woonruimte en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat een eigen woning voor de moeder op zijn vroegst pas over negen maanden beschikbaar zal zijn. Echter, ook indien de moeder wel over eigen woonruimte zou beschikken, is het hof van oordeel dat het opvoedperspectief van de kinderen, gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden, niet langer bij de moeder ligt.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat aan de gronden van artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a BW is voldaan. Het hof zal het verzoek van de moeder in hoger beroep derhalve afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.