In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor eenvoudige belediging van een ambtenaar, gepleegd op 27 oktober 2016 te Amsterdam. De belediging vond plaats in het openbaar en betrof kwetsende uitlatingen gericht aan de ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte op basis van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belediging en heeft dit bewezen verklaard. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 225,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van vier dagen bij gebreke van betaling. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de proeftijd inmiddels was verstreken. Het hof heeft geconcludeerd dat het niet opportuun was om de vordering toe te wijzen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aard van de eerdere veroordelingen.