ECLI:NL:GHAMS:2017:1799

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
200.200.490/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken van vennootschappen met bijzondere rechten verbonden aan prioriteitsaandelen

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 16 mei 2017, wordt een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen [G] en [B]. Verzoeker [A] heeft een verzoek ingediend om een enquête te bevelen, omdat hij twijfels heeft over het beleid van de vennootschappen en de gang van zaken. Hij stelt dat het bestuur van [G] en [B] niet transparant is en dat hij geen informatie ontvangt over de gang van zaken. De Ondernemingskamer heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de rol van de bestuurders en aandeelhouders, en heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en gang van zaken binnen [G]. De Ondernemingskamer heeft besloten dat er een onderzoek moet komen, dat zich richt op de periode vanaf 1 januari 2014. Tevens zijn er onmiddellijke voorzieningen getroffen, waaronder de schorsing van de bestuurder [D] van [G] en de benoeming van een nieuwe bestuurder. De kosten van het onderzoek worden ten laste van [G] gebracht, en de bijzondere rechten verbonden aan de prioriteitsaandelen zijn opgeschort. De Ondernemingskamer heeft de kosten van het geding gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.200.490/01
beschikking van de Ondernemingskamer van 16 mei 2017
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. M.C. Schepel, kantoorhoudende te Den Haag,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTERS,
advocaat: aanvankelijk
mr. J.P. Koets, kantoorhoudende te Haarlem, vervolgens
mr. D.J.F.F.M. Duynstee, kantoorhoudende te Amsterdam, thans
mr. H.J.M. van Schie, kantoorhoudende te Haarlem,
e n t e g e n

1.[C] ,

2.
[B],
beiden wonende te [....] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[E],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[F],
beide gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
verschenen in persoon.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen, belanghebbenden en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker met [A] ;
  • verweersters ieder afzonderlijk met [G] en [B] en gezamenlijk met [G] c.s.;
  • [C] met [C] ;
  • [D] met [D] .
1.2
[A] heeft bij op 5 oktober 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [G] c.s. over de periode vanaf 2008. Daarbij heeft hij tevens verzocht - zakelijk weergegeven - bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding:
[C] te schorsen als bestuurder van [B] en een derde persoon te benoemen tot bestuurder van [B] , de prioriteitsaandelen in het kapitaal van [B] over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder, dan wel de bijzondere daaraan verbonden rechten op te schorten, alsmede om
[D] te schorsen als bestuurder van [G] en een derde persoon te benoemen tot bestuurder van [G] , de prioriteitsaandelen in het kapitaal van [G] over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder, dan wel de bijzondere daaraan verbonden rechten op te schorten,
althans een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht,
alsmede om [B] te veroordelen in de kosten van het geding.
1.3
[G] c.s. hebben bij op 17 november 2016 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht het verzoek met betrekking tot [G] af te wijzen en [A] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek met betrekking tot [B] , dan wel ook dit verzoek af te wijzen, en subsidiair, voor het geval de Ondernemingskamer een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een of beide vennootschappen beveelt, de onderzoeksperiode te beperken, alsmede in alle gevallen [A] te veroordelen in de kosten van het geding.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 8 december 2016. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van - aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde - aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.5
Ter zitting hebben partijen de Ondernemingskamer gezamenlijk verzocht een mediator aan te wijzen om met partijen te bezien of het geschil op een alternatieve manier kan worden opgelost. Het verzoek om een beschikking te wijzen is daarom aangehouden.
1.6
Bij e-mail van 25 januari 2017 heeft de opvolgend advocaat van [G] c.s., mr. Duynstee voornoemd, verzocht een beschikking te wijzen en zich vervolgens onttrokken. Daarna heeft mr. Van Schie zich gesteld voor [G] c.s.

2.De feiten

De Ondernemingskamer gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[G] is een houdstermaatschappij die op 31 maart 1998 is opgericht. [A] houdt alle gewone aandelen in het geplaatste kapitaal van [G] ; [D] was in elk geval van 21 mei 2015 tot 23 november 2016 enig bestuurder van [G] (zie 2.16). [G] houdt op haar beurt 25% van de gewone aandelen in het geplaatste kapitaal van [B] . De andere gewone aandelen in [B] worden gehouden door [D] , [F] (hierna: [F] ) en [E] ; ook zij houden elk 25% van de gewone aandelen. Bestuurder van [B] is [C] . Naast gewone aandelen heeft zowel [G] als [B] ook prioriteitsaandelen uitgegeven. De prioriteitsaandelen in [G] worden gehouden door [F] ; die in [B] door [D] .
2.2
[D] , [A] en de naamgevers van [F] en [E] zijn broers en zussen van elkaar, [C] is hun vader.
2.3
[C] was lange tijd bestuurder en (indirect) aandeelhouder van de [H] -groep. Thans is [A] als enige van de staak- [C] werkzaam in de [H] -groep, en wel als vorkheftruckchauffeur.
2.4
De [H] -groep is een familiebedrijf, dat wereldwijd actief is in de visserij en visverwerking. De groep heeft verschillende werkmaatschappijen. De aandelen in deze werkmaatschappijen worden (indirect) gehouden door houdstermaatschappij PP Groep Katwijk B.V. (hierna: PP Groep). Alle aandelen in PP Groep worden gehouden door de stichting administratiekantoor van aandelen in PP Groep Katwijk (hierna: Stak). De door Stak uitgegeven certificaten zijn verdeeld over vier staken, waarbij iedere staak in het bezit is van 25% van het totale aantal certificaten. Twee staken bestaan uit (beheersmaatschappijen van) de familie [I] . Zij houden de certificaten J en A. Twee staken bestaan uit (beheersmaatschappijen van) de familie [K] . Zij houden de certificaten N en D. De twee staken van de familie [K] zijn gerelateerd aan de broers [C] en [L] . In de staak die is gerelateerd aan [C] houdt [B] alle certificaten die zijn aangeduid met de letter N (hierna: de N-certificaten).
2.5
De statuten van [G] schrijven onder meer voor dat bestuurders worden benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders, op bindende voordracht van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen; bestuurders kunnen worden geschorst en ontslagen door de algemene vergadering (artikel 12). Het bestuur is volgens artikel 14 van de statuten verplicht een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen indien de aandeelhouder dit schriftelijk verzoekt onder opgave van de te behandelen onderwerpen; indien het bestuur daaraan niet voldoet, is de verzoekende aandeelhouder zelf gerechtigd tot het bijeenroepen van een algemene vergadering van aandeelhouders, waarbij een oproepingstermijn van veertien dagen in acht moet worden genomen. Besluiten tot wijziging van de statuten kunnen worden genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders, op voorstel van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen (artikel 22).
2.6
De statuten van zowel [G] als [B] houden (voorts) onder meer de bepaling in dat de vergadering van prioriteitsaandeelhouders bevoegd is een bedrag van de winst die uit de jaarrekening blijkt te reserveren; het winstbedrag dat resteert na die eventuele reservering staat ter beschikking van de algemene vergadering van aandeelhouders. In de periode vanaf 1998 tot en met 2005 zijn dividenduitkeringen aan de aandeelhouders van [B] gebruikt om de leningen af te lossen die de kinderen van [C] bij hem hadden afgesloten voor de verwerving door hen van zijn aandeel in het economische eigendom van het familiebedrijf.
2.7
Over de jaren 2008 tot en met 2014 heeft de PP Groep aan dividend in totaal een bedrag van € 18.375.000 uitgekeerd aan [B] . Van dat bedrag is € 2.000.000 uitgekeerd aan [B] over het boekjaar 2010, waarvan bijna € 500.000 is bijgeschreven op een door [B] ten behoeve van [A] gehouden beleggingsportefeuille die toen al een saldo van ruim € 400.000 kende. Volgens een overzicht van 29 april 2011 zou op dat moment de waarde van deze portefeuille in totaal bijna € 900.000 bedragen.
2.8
[B] heeft in 2014 onderhandeld met de staak [L] over de verkoop van de N-certificaten aan die staak tegen een koopprijs van € 122.500.000. Tussen de staak [L] en [B] bestaat een geschil over de vraag of in december 2014 tussen hen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Zij hebben daarover geprocedeerd bij de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag, hetgeen heeft geleid tot het hierna te noemen vonnis van 19 oktober 2016.
2.9
Over het boekjaar 2014 heeft [B] een bedrag van € 2.000.000 aan dividend uitgekeerd.
2.1
Op 24 mei 2016 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van [B] plaatsgehad, waarin is besloten tot een dividenduitkering van € 1.120.000. Namens [G] heeft [A] de notulen van die vergadering ondertekend. Op 6 juni 2016 heeft [A] rechtstreeks (niet via [G] ), na aftrek van dividendbelasting en aflossingen van destijds uitstaande schulden, een bedrag van ruim € 400.000 aan dividenden over 2014 en 2016 ontvangen.
2.11
Bij brieven van 16 september 2016 heeft mr. Schepel voornoemd namens [A] de bestuurder van [G] ( [D] ) en de bestuurder van [B] ( [C] ) verzocht om informatie, onder meer over het uitblijven van volledige dividenduitkeringen, het niet voldoen aan de deponeringsplicht van de jaarrekeningen en de ontwikkelingen met betrekking tot het verkoopproces van de N-certificaten.
2.12
[D] heeft mr. Schepel bij brief van 29 september 2016 geantwoord dat zij pas iets gaat onderzoeken, nadat haar loon en onkosten in dat kader vooraf zijn vergoed; het bestuur van [B] heeft in het geheel niet gereageerd op de brief van mr. Schepel.
2.13
Bij vonnis van 19 oktober 2016 (in verband met een nummeringsfout aangevuld bij vonnis van 6 december 2016) heeft de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag [B] onder meer veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis mee te werken aan de overdracht van de N-certificaten aan de staak- [L] , zulks tegen betaling van een bedrag van € 122.500.000 door de staak- [L] en bepaald dat indien en voor zover [B] in gebreke blijft aan voormelde veroordeling te voldoen, dat vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van [B] die benodigd is/zijn voor vorenbedoelde eigendomsoverdracht. [B] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en een bodemprocedure aangekondigd.
2.14
Bij brief van 21 oktober 2016 heeft mr. Schepel namens [A] het bestuur van [G] verzocht een algemene vergadering bijeen te roepen met als agendapunten onder meer ontslag van [D] als bestuurder van [G] en benoeming van [M] in haar plaats. Daarnaast heeft hij in diezelfde brief verzocht een vergadering van houders van prioriteitsaandelen in [G] bijeen te roepen met als agendapunt onder meer het doen van een voordracht voor de vacature van bestuurder van [G] .
2.15
Op 14 november 2016 heeft mr. Schepel het bestuur van [G] schriftelijk laten weten geen reactie te hebben ontvangen en om die reden namens [A] als aandeelhouder op grond van artikel 14 van de statuten (zie 2.5) zelf een algemene vergadering bijeen te roepen, te weten op 23 november 2016.
2.16
Op 23 november 2016 is een algemene vergadering van aandeelhouders in [G] gehouden, waaraan alleen mr. Schepel als voorzitter en gevolmachtigde van [A] en een kantoorgenote van mr. Schepel als notulist hebben deelgenomen. Blijkens de notulen van die vergadering is besloten tot ontslag van [D] en benoeming van [M] als bestuurder van [G] . Aangezien voor die vergadering niet [F] , maar [C] was opgeroepen als vermeend houder van de prioriteitsaandelen, is [F] bij schrijven van 21 november 2016 alsnog opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders in [G] , te houden op 30 november 2016. Op die laatste datum is die vergadering gehouden met dezelfde aanwezigen en gelijkluidende beslissingen als op 23 november 2016.
2.17
Per 23 november 2016 staat [M] als enig bestuurder van [G] ingeschreven in het handelsregister.
2.18
Notulen van een op 5 december 2016 gehouden vergadering van de houder van prioriteitsaandelen van [G] houden onder meer het volgende in:
“De voorzitter[zijnde [F] , aandeelhouder van de gewone aandelen in [F] ]
doet de volgende voorstellen:
(…)
Stelt voor om vanaf nu als prioriteitsaandeelhouder bestuurders te kunnen ontslaan.
Mocht de heer [M] momenteel bestuurder zijn, wat wij in twijfel trekken, dan is hij bij deze per direct ontslagen
Indien blijkt dat [D] daadwerkelijk geen bestuurder meer is stelt de prioriteitsaandeelhouder de volgende kandidaten voor om gezamenlijk (…) als bestuurder te fungeren:
[ [D] ]
(…)
[ [A] ]
(…)
Zowel [D] als [A] mogen geen buitenstaanders machtigen om hen (…) te vertegenwoordigen (…)
(…)
De prioriteitsaandeelhouder geeft de doorslaggevende stem indien bij het voorgestelde bestuur de stemmen staken. (…)
De bovengenoemde voorstellen worden vervolgens in stemming gebracht en met algemene stemmen aangenomen. (…)”

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [G] en van [B] en dat gelet op de toestand van de vennootschappen onmiddellijke voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting heeft hij – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht:
het bestuur van [G] negeert de verzoeken van [A] om informatie over de gang van zaken van [G] ;
het bestuur van [B] verschaft [A] geen informatie met betrekking tot de gang van zaken van [B] en over het aan [A] toekomende deel van de beleggingen en de eventuele verkoop van de N-certificaten;
[B] onthoudt [G] en daarmee [A] structureel een redelijk aandeel in de winst: van het sinds 2008 aan [B] uitgekeerde dividend is slechts een fractie aan [G] / [A] toegekomen. Onduidelijk is waarom winst in [B] gereserveerd wordt; het dividendbeleid is niet kenbaar;
voor zover [A] weet zijn sinds 2008 geen jaarlijkse algemene vergaderingen van aandeelhouders van [B] en van [G] belegd en zijn sindsdien van beide vennootschappen geen jaarrekeningen vastgesteld en gedeponeerd; over notulen van vergaderingen van houders van prioriteitsaandelen heeft [A] evenmin de beschikking;
[B] en [G] weigeren medewerking te verlenen aan het afschaffen van de bijzondere rechten die aan de prioriteitsaandelen zijn verbonden.
3.2
[G] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal dit verweer voor zover nodig hierna beoordelen.
3.3
[G] c.s. betwist de ontvankelijkheid van [A] in zijn verzoek ten aanzien van [B] , aangezien niet hij, maar [G] aandeelhouder is van [B] . Gelet op de conclusie van het navolgende, zoals verwoord in 3.8, kan de beoordeling van de vraag of het economisch belang van [A] op één lijn geplaatst kan worden gesteld met dat van een aandeelhouder van [B] in het midden worden gelaten.
3.4
De onder 3.1 sub d) aangevoerde grond dat “voor zover [A] weet” bij [G] en [B] sinds 2008 geen algemene vergaderingen van aandeelhouders zijn gehouden en geen jaarrekeningen zijn vastgesteld, is onvoldoende toegelicht in het licht van de gemotiveerde weerlegging door verweersters. Blijkens de door [G] c.s. overgelegde producties zijn er door beide vennootschappen jaarrekeningen opgemaakt die telkens door de accountant met [A] zijn besproken. Die jaarrekeningen zijn vervolgens in vergaderingen van aandeelhouders vastgesteld. Het enkele feit dat de jaarrekeningen niet zijn gedeponeerd, levert, mede gelet op de aard van deze familievennootschappen, onvoldoende reden op een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken van [B] .
3.5
Ook de onder 3.1 sub b) aangevoerde grond is gemotiveerd betwist. Aan [A] is relevante informatie verstrekt; hij wordt uitgenodigd voor vergaderingen, verschijnt daar ook en wordt door onder anderen de accountant bijgepraat over de ontwikkelingen in [B] . Overzichten van beleggingsresultaten zijn gedeeld met [A] of liggen ter inzage bij de accountant. Ook de gang van zaken rond de mogelijke verkoop van de N-certificaten is met [A] besproken; hij heeft er echter zelf voor gekozen verder geen inhoudelijke betrokkenheid te willen hebben bij die verkoop, vermoedelijk uit loyaliteit met zijn oom [L] , voor wie hij werkt, aldus [B] . Namens [A] is ter zitting aangevoerd dat hij er genoeg van had dat er op vergaderingen van aandeelhouders telkens werd gesproken over hoe schandalig zijn oom en werkgever [L] zich gedroeg en dat hij niet op alle vergaderingen aanwezig is geweest. Tegen de achtergrond van dit een en ander is naar het oordeel van de Ondernemingskamer onvoldoende gebleken van asymmetrische informatieverstrekking. Als verklaring voor het feit dat hij niet heeft gereageerd op het verzoek van de advocaat van [A] aan [B] van 16 september 2016 (2.11) heeft [C] ter zitting genoemd dat deze advocaat ook de staak- [L] bijstaat en dat hij daarom een opzetje tussen [L] en [A] vermoedt. Hoewel dit verzoek om informatie ten onrechte is genegeerd, levert ook dit geen toereikende grond op voor het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [B] , mede gelet op het feit dat – zoals hierna zal blijken – in [G] onmiddellijke voorzieningen zullen worden getroffen en de informatie dan zal moeten worden verstrekt aan – in ieder geval ook – de door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder van [G] .
3.6
Met betrekking tot de klacht over het dividendbeleid (3.1 sub c) heeft [B] het volgende aangevoerd. Zij beheert het familiekapitaal van de staak- [C] en het is een door de familieleden – die allen (in)direct vertegenwoordigd zijn in [B] – breed gedragen wens om het familiekapitaal in stand te houden ten behoeve van komende generaties. Die keuze is naar het oordeel van de Ondernemingskamer in beginsel te billijken en levert in de gegeven omstandigheden op zichzelf geen reden op te twijfelen aan een juist beleid van [B] .
3.7
Ook het feit dat [B] weigert de bijzondere rechten verbonden aan de prioriteitsaandeelhouders af te schaffen (3.1 sub e), vormt geen reden tot twijfel aan een juist beleid. Dirks stelling dat de ratio – bescherming van de destijds minderjarige kinderen – daaraan is komen te ontvallen nu zij allen volwassen zijn, wordt niet gedeeld door [B] : zij voert aan dat voor deze structuur is gekozen om ten behoeve van de volgende generaties te voorkomen dat het familiekapitaal zou verwateren. Handhaving van deze constructie is een keuze die betrokkenen vrijstaat.
3.8
Het verzoek tot het gelasten van een enquête naar het beleid en de gang van zaken in [B] zal daarom worden afgewezen.
3.9
Anders ligt dat voor het verzoek ten aanzien van [G] . De onduidelijke governance binnen [G] vormt een gegronde reden om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken. Partijen twisten over de vraag wie bestuurder is van [G] . Zij verschillen van mening over de vraag of [D] rechtsgeldig is ontslagen en of [M] rechtsgeldig is benoemd. [G] wijst er terecht op dat de
statutaireoproepingstermijn niet in acht is genomen bij de uitnodiging voor de algemene vergadering en dat bij de benoeming van [M] niet voldaan is aan het vereiste dat de houder van prioriteitsaandelen daartoe een bindende voordracht doet; [A] heeft aangevoerd dat de huidige
wettelijkeoproepingstermijn van acht dagen geldt (art. 2:225 BW). Wat daar verder van zij, ook de gang van zaken op de vergadering van de houder van prioriteitsaandelen van 5 december 2016 (zie 2.18) draagt bij aan de twijfel over het beleid en de gang van zaken van [G] . Op die vergadering is onder meer besloten “
om vanaf nu als prioriteitsaandeelhouder bestuurders te kunnen ontslaan”, terwijl het ontslag van bestuurders volgens de statuten is voorbehouden aan de algemene vergadering van aandeelhouders (eventueel op voorstel van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen, zie 2.5) en ook de bevoegdheid tot wijziging van de statuten is voorbehouden aan de algemene vergadering van aandeelhouders (art. 22).
3.1
Voorts weigert het bestuur van [G] ten onrechte de verzoeken van [A] om informatie over [G] te honoreren. De voorwaarde van [D] dat haar vooraf eerst een voorschot moet worden betaald (2.12), kan daaraan in dit verband niet worden gesteld.
3.11
Ten slotte is voor de toewijsbaarheid van het enquêteverzoek ten aanzien van [G] van belang dat, zoals onder meer ter zitting tot uiting is gekomen, de verhoudingen tussen [A] enerzijds en [D] , [C] en [F] anderzijds zo zeer verstoord zijn dat normaal overleg tussen hen niet mogelijk is.
3.12
De Ondernemingskamer zal een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [G] bevelen, dat zich met name richt op hetgeen onder 3.9 en 3.10 is overwogen. Gelet op het voorgaande is van misbruik van recht of gebrek aan belang, zoals door [G] c.s. aangevoerd, niet gebleken. Wel zal de Ondernemingskamer de omvang van het onderzoek conform de wens van [G] beperken door de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, pas op 1 januari 2014 laten aanvangen; vóór die tijd waren de familieverhoudingen goed en waren de contacten naar ieders tevredenheid informeel, zo heeft [G] c.s. onweersproken gesteld. Bij de jaarrekening over het jaar 2014 heeft [A] ter zitting vraagtekens geplaatst.
3.13
De Ondernemingskamer is van oordeel dat de toestand van [G] , zoals die blijkt uit de voorgaande overwegingen tevens noopt tot het treffen van de navolgende onmiddellijke voorzieningen. Zij zal [D] – voor zover zij niet reeds rechtsgeldig is ontslagen – schorsen als bestuurder van [G] en in haar plaats een derde als bestuurder van [G] benoemen aan wie in het bestuur van [G] – voor zover nodig in afwijking van de statuten en voor zover [M] rechtsgeldig als bestuurder van [G] is benoemd – een beslissende stem toekomt en die zelfstandig bevoegd is [G] te vertegenwoordigen.
3.14
De te benoemen bestuurder mag het bovendien tot zijn taak rekenen een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven.
3.15
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen bestuurder ten laste brengen van [G] .
3.16
Voorts zal de Ondernemingskamer bepalen dat de bijzondere rechten verbonden aan de prioriteitsaandelen in [G] met ingang van heden zijn opgeschort.
3.17
Voor het treffen van andere onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer vooralsnog geen aanleiding.
3.18
De Ondernemingskamer acht ten slotte termen aanwezig de kosten van het geding tussen de verschenen partijen te compenseren zoals hierna te vermelden.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [A] over de periode vanaf 1 januari 2014;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon teneinde het onderzoek te verrichten;
stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 35.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van [A] en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dient te stellen;
benoemt mr. A.J. Wolfs tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
schorst, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding, met ingang van heden [D] als bestuurder van [A] , voor zover zij niet reeds rechtsgeldig is ontslagen;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van het geding een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van [A] – met beslissende stem voor zover [M] rechtsgeldig als bestuurder is benoemd – en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is [A] te vertegenwoordigen en dat [A] zonder deze bestuurder niet vertegenwoordigd kan worden;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder ten laste komen van [A] en bepaalt dat [A] voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
bepaalt vooralsnog voor de duur van het geding dat de bijzondere rechten verbonden aan de prioriteitsaandelen in [A] met ingang van heden zijn opgeschort;
compenseert de kosten van het geding tussen de verschenen partijen aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en drs. P.R. Baart en W. Wind, raden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verheggen, griffier, en door mr. Tillema in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017.