ECLI:NL:GHAMS:2017:1795
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding door gewezen verdachte in het kader van voorlopige hechtenis en BOPZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De appellant, geboren in 1981, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 25.455,39, als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met parketnummer 13-669094-14. De schade bestond uit een forfaitaire vergoeding voor de dagen in verzekering en voorlopige hechtenis, en een vergoeding voor inkomstenderving door ontstane huurschuld.
De rechtbank had eerder het verzoek toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, maar het hof oordeelde anders. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, die in de war was en in voorlopige hechtenis verbleef in afwachting van een machtiging in het kader van de BOPZ, recht had op een hogere schadevergoeding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en aan appellant een vergoeding van € 24.820,00 toegekend, waarbij het hof de omstandigheden van de zaak en de psychische gesteldheid van de appellant in overweging heeft genomen.
De advocaat-generaal heeft in de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer geconcludeerd tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot toewijzing van de verzochte schadevergoeding. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vergoeding toegekend, waarbij het hof de lange duur van de voorlopige hechtenis en de daaruit voortvloeiende schade heeft erkend. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.