ECLI:NL:GHAMS:2017:1795

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
R 001847-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding door gewezen verdachte in het kader van voorlopige hechtenis en BOPZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De appellant, geboren in 1981, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 25.455,39, als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met parketnummer 13-669094-14. De schade bestond uit een forfaitaire vergoeding voor de dagen in verzekering en voorlopige hechtenis, en een vergoeding voor inkomstenderving door ontstane huurschuld.

De rechtbank had eerder het verzoek toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, maar het hof oordeelde anders. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, die in de war was en in voorlopige hechtenis verbleef in afwachting van een machtiging in het kader van de BOPZ, recht had op een hogere schadevergoeding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en aan appellant een vergoeding van € 24.820,00 toegekend, waarbij het hof de omstandigheden van de zaak en de psychische gesteldheid van de appellant in overweging heeft genomen.

De advocaat-generaal heeft in de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer geconcludeerd tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot toewijzing van de verzochte schadevergoeding. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vergoeding toegekend, waarbij het hof de lange duur van de voorlopige hechtenis en de daaruit voortvloeiende schade heeft erkend. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001847-15 / (89 Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 13-669094-14
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2015 op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1981,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. S. Koster, Keizersgracht 680, 1017 ET Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat, tot een bedrag van € 25.455,39, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer.
De schade die verzoeker stelt te hebben geleden bestaat uit a) een forfaitaire vergoeding voor de dagen die verzoeker in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft gezeten ten bedrage van € 19.120,00 alsmede b) een vergoeding vanwege inkomstenderving als gevolg van de ondergane detentie ten bedrage van € 6.335,39, waarvan een bedrag ad € 5.700,00 betrekking heeft op ontstane huurschuld

2.Procesverloop

De rechtbank heeft het verzoek toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00.
Het hoger beroep is ingesteld namens verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 14 april 2017 de advocaat-generaal, appellant en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

3.Beoordeling van het hoger beroep

De rechtbank heeft de vergoeding van het onder a verzochte afgewezen omdat de psychische gesteldheid van appellant (appellant was erg in de war) niet toeliet dat de verdachte naar huis zou worden gestuurd en er geen plaats vrij was in een kliniek. Ten aanzien van het onder b verzochte heeft de rechtbank een vergoeding van € 3.500,00 toegewezen, zijnde de geschatte huur die appellant tijdens zijn detentie heeft moeten betalen.
De advocaat heeft in raadkamer gepersisteerd bij het verzoek van appellant.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot toewijzing van het onder a verzochte en toewijzing van het onder b verzochte tot een bedrag van € 5.700,00.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
In de omstandigheid dat appellant zeer in de war was en in voorlopige hechtenis verbleef in afwachting van een machtiging in het kader van de BOPZ en klinische opname, ziet het hof, anders dan de rechtbank, geen reden de vergoeding onder a af te wijzen of lager dan forfaitair vast te stellen.
Het hof zal het hoger beroep dan ook gegrond verklaren en de beschikking van de rechtbank vernietigen.
Nu het hoger beroep gegrond wordt geoordeeld zal het hof bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet had behoren te geschieden.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het vonnis in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Appellant is op 23 juni 2013 in verzekering gesteld. Vervolgens is de voorlopige hechtenis van appellant bevolen. Appellant is op 17 februari 2014 in vrijheid gesteld. Van deze 239 dagen heeft appellant alle dagen in een huis van bewaring gezeten. In het feit dat een strafvorderlijk dwangmiddel werd ingezet om een in wezen medische noodtoestand op te lossen ziet het hof redenen van billijkheid de daardoor door appellant geleden schade, zoals opgenomen onder a., niet voor zijn rekening te laten, maar daarvoor de gebruikelijke forfaitaire vergoeding toe te kennen.
Gelet op de schade die is veroorzaakt en de gevolgen die dit voor appellant heeft gehad, ziet het hof daarnaast aanleiding het onder b verzochte toe te wijzen voor zover dit betrekking op de gestelde huurschuld ad € 5.700,00. Het hof overweegt hieromtrent in het bijzonder dat het openbaar ministerie bij monde van de advocaat-generaal heeft erkend dat de voorlopige hechtenis van appellant te lang heeft geduurd waardoor de huurschuld is ontstaan en de schade van appellant onnodig hoog is opgelopen. Het hof acht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de genomen beslissingen op het verzoek ex artikel 89 Sv.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 24.820 (vierentwintigduizend achthonderdentwintig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.E.M Röttgering, M. Iedema en M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 12 mei 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 24.820 (vierentwintigduizend achthonderdentwintig euro), te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Alsmede
de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank van 25 augustus 2015 voor een bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 12 mei 2017.
Mr. A.E.M. Röttgering, voorzitter.