ECLI:NL:GHAMS:2017:1791

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
R 000345-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand door een gewezen verdachte. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en betrof een totaalbedrag van € 1.359,07. Dit bedrag bestond uit kosten die de verzoeker had gemaakt voor rechtsbijstand in verband met zijn strafzaak en de verzoekschriftprocedure. De rechtbank had het verzoek in eerste aanleg afgewezen, maar de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. Soeteman, ging in hoger beroep.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 31 maart 2017 heeft het hof kennisgenomen van de stukken en de advocaat-generaal gehoord. De appellant was niet in persoon verschenen, maar de advocaat-generaal concludeerde tot toewijzing van het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de afwijzing door de rechter in eerste aanleg niet voldoende was onderbouwd en dat er gronden van billijkheid bestonden voor toekenning van het verzoek. Het hof stelde vast dat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat het vonnis onherroepelijk was geworden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vergoeding van € 1.359,07 toegewezen, met een specificatie van de bedragen die aan zowel de appellant als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) moesten worden betaald. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000345-17 / (591a Sv HB)
Proces-verbaalnummer: 2015114856
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2015 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. J.W. Soeteman, Singel 362, 1016 AH Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van in totaal € 1.359,07 ter zake van:
kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer ten bedrage van € 529,07;
kosten in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00 en in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

2.Procesverloop

De rechter in eerste aanleg heeft het verzoek afgewezen.
Het hoger beroep is ingesteld namens verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer en heeft op 31 maart 2017 de advocaat-generaal en de gemachtigde advocaat van de appellant mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam, ter gelegenheid van de openbare behandelingen van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet in persoon in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het hoger beroep.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechter in eerste aanleg heeft het verzoek afgewezen omdat, gelet op de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van schade die is geleden ten gevolge van de ophouding voor verhoor, geen gronden van billijkheid bestaan tot toewijzing van het verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Het hof is echter van oordeel dat deze motivering de beslissing niet zonder meer kan dragen.
Nu het hoger beroep gegrond wordt geoordeeld zal het hof bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet had behoren te geschieden.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat, gezien hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek tot vergoeding van voornoemde schade heeft aangevoerd, geen sprake is van een verzoek dat evident in strijd is met de vaste jurisprudentie van dit hof en dat, gelet op voormeld einde van de strafzaak, gronden van billijkheid bestaan voor toekenning van het verzoek.
Uit een ‘Overzicht openstaande zaken’ van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van 24 maart 2017 blijkt dat de geldboete met hierna te noemen CJIB-nummer gelet op artikel 90, lid 3 Sv vatbaar is voor verrekening. De juistheid van het overzicht is niet betwist, zodat het hof hiervan zal uitgaan. Het hof zal het toegekende bedrag met dit door appellant aan de Staat verschuldigde bedrag verrekenen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 1.359,07 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en zeven cent).
Bepaalt de verrekening met de hierna te noemen bij strafbeschikking opgelegde geldboete:
CJIB-nummer openstaand bedrag verrekening
2132 5420 0186 0995 €325,00 €325,00
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.E.M. Röttgering, M. Iedema en M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 12 mei 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking
- voor een bedrag van € 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan CJIB door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] t.n.v. CJIB o.v.v. 2132 5420 0186 0995;
- voor een bedrag van € 1.034,07 (duizend vierendertig euro en zeven cent), te betalen uit ’s Rijks kas aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 12 mei 2017.
Mr. A.E.M. Röttgering, voorzitter.