ECLI:NL:GHAMS:2017:1791
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand door een gewezen verdachte. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en betrof een totaalbedrag van € 1.359,07. Dit bedrag bestond uit kosten die de verzoeker had gemaakt voor rechtsbijstand in verband met zijn strafzaak en de verzoekschriftprocedure. De rechtbank had het verzoek in eerste aanleg afgewezen, maar de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.W. Soeteman, ging in hoger beroep.
Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 31 maart 2017 heeft het hof kennisgenomen van de stukken en de advocaat-generaal gehoord. De appellant was niet in persoon verschenen, maar de advocaat-generaal concludeerde tot toewijzing van het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de afwijzing door de rechter in eerste aanleg niet voldoende was onderbouwd en dat er gronden van billijkheid bestonden voor toekenning van het verzoek. Het hof stelde vast dat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat het vonnis onherroepelijk was geworden.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vergoeding van € 1.359,07 toegewezen, met een specificatie van de bedragen die aan zowel de appellant als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) moesten worden betaald. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.