Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
In januari 2005 is met [X] en [Y] de afspraak gemaakt om diensten aan [X] en [Y] te leveren tegen een destijds bepaalde vergoeding”, maar dat is gezien de tekst van de e-mail van 10 april 2014 (zie rechtsoverweging 2.1.9) overwogene te vaag om als concrete toelichting op de stelling van Forhold te dienen. Dat geldt temeer nu het tijdstip waarop de overeenkomst zou zijn gesloten afwijkt van het tijdstip dat in de e-mail wordt genoemd en de inhoud van de afspraak evenmin goed aansluit bij hetgeen daarover in die e-mail is vermeld. Een toelichting op deze verschillen is achterwege gebleven.
veelvuldig vergaderingen met de aandeelhouders zijn gehouden om [X] te ondersteunen bij beslissingen inzake de inkoop van materialen, personeelsbeleid, financiën, marketing, toekomstscenario’s en andere ondernemersbeslissingen” is in dat verband een voorbeeld van een dergelijke aandeelhoudersbetrokkenheid. Een ander voorbeeld is de verklaring over [A] : “
De kennis van de bouw en de benadering van bouwers is een kennisfactor van de heer [A] die bij [X] en [Y] zich nadrukkelijk ook met de uitvoering van opdrachten bezighield. Voorts is hij een ontwikkelaar pur sang van staalconstructies. Deze hebben geleid tot specifieke producten in veelvuldig overleg met de andere aandeelhouders.” Deze activiteiten zijn niet het soort diensten dat in de e-mail van 10 april 2014 wordt genoemd, maar kunnen zich door het dienstverband van [A] bij [X] laten verklaren. Een aanwijzing dat er vanuit Forhold resterende (advies)diensten werden verleend, die geen aandeelhoudersbemoeienis betroffen en evenmin betrekking hadden op activiteiten van een aandeelhouder die ook werknemer was, valt aan de aanvullende verklaring niet dan wel niet in voldoende mate te ontlenen.