ECLI:NL:GHAMS:2017:1742
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- R. Röttgering
- A. Iedema
- M. Leenaers
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na beleidssepot in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding van een gewezen verdachte, die schadevergoeding vroeg op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1997, had een verzoekschrift ingediend na een beleidssepot in zijn strafzaak, waarin hij een schadevergoeding van € 105,00 vroeg voor geleden schade. De rechtbank Noord-Holland had het verzoek eerder afgewezen, waarop de verzoeker in hoger beroep ging.
Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 31 maart 2017 heeft het hof de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord. De advocaat van de verzoeker betoogde dat het beleidssepot niet betekent dat er geen bewijsbare zaak was, terwijl de advocaat-generaal concludeerde dat de rechtbank terecht het verzoek had afgewezen. Het hof oordeelde dat de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig achtte voor het toekennen van een vergoeding, aangezien de strafzaak om opportuniteitsredenen was geseponeerd.
Het hof overwoog dat de toekenning van schadevergoeding op basis van artikel 90 Sv afhankelijk is van de aanwezigheid van billijkheid. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin werd benadrukt dat de onschuldpresumptie niet uitsluit dat bij de beoordeling van billijkheid rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van de zaak. Het hof concludeerde dat de verzoeker, door zijn houding tijdens de verhoor, had bijgedragen aan de voortduring van de verdenking tegen hem.
Uiteindelijk verklaarde het hof het hoger beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding door de rechtbank. De beschikking werd onverwijld betekend aan de verzoeker.