In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 25 februari 2015 op Schiphol. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 2 februari en 25 april 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij de boxershort waarin de cocaïne was verstopt, had gekocht op een markt in Curaçao. Hij beweerde dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de pakketten, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. Het hof oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage, inclusief de voorwerpen in zijn onderbroek. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte werd eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn nadeel weegt. Het hof hield rekening met de medische omstandigheden van de verdachte, die intensieve zorg nodig heeft, maar oordeelde dat hij niet detentieongeschikt was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De op te leggen straf is gebaseerd op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.