In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2016. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van diefstal van een lokfiets, die toebehoorde aan de Politie Eenheid Oost-Nederland. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte op 8 maart 2015 in Barneveld, samen met een ander, de fiets had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 april 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat de fiets aan zijn vriendin toebehoorde, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De politie had de fiets aangetroffen in het bezit van de verdachte en zijn vriendin, en er waren tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de omstandigheden van de diefstal.
Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte, door het slot van de lokfiets te forceren en met de fiets weg te rijden, het oogmerk had op wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.