ECLI:NL:GHAMS:2017:1709

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
200.176.261/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van leaseovereenkomsten en verjaring in effectenleasezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van leaseovereenkomsten tussen [appellante] en Dexia Nederland B.V. [appellante] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vorderingen met betrekking tot de leaseovereenkomsten I tot en met VII waren afgewezen. De kantonrechter had geoordeeld dat de echtgenoot van [appellante] de nietigheid van de overeenkomsten had ingeroepen, maar dat de rechtsvordering tot vernietiging was verjaard. Het hof heeft echter geoordeeld dat de dagvaarding van 13 maart 2003 in een collectieve procedure de verjaringstermijn heeft gestuit, waardoor de overeenkomsten tijdig zijn vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling en dat de echtgenoot van [appellante] geen schriftelijke toestemming had gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten. Het hof heeft de vorderingen van [appellante] alsnog toegewezen en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen door [appellante] aan Dexia is voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.176.261/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3110478 DX EXPL 14-261
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 mei 2017
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 31 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 2 juli 2015, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, en Dexia als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie;
- akte van [appellante] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen, zoals geformuleerd in de memorie van grieven, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 13 november 2014 onder 2, 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellante] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst haar niet bindt.
3.2.
In hoger beroep gaat het nog om de door [appellante] met Dexia op 31 juli 1997 (verlengd op 1 augustus 2002), 19 september 1997, 6 maart 1998 en 26 april 1999, 1 mei 2000, 18 oktober 2000 en 25 oktober 2000 gesloten leaseovereenkomsten die door de kantonrechter zijn aangeduid als overeenkomsten I tot en met VII, waarvan de echtgenoot van [appellante] (hierna ook: [X] ), bij vernietigingsbrief van - zoals de kantonrechter in het tussenvonnis onder 7.5 heeft beslist - 19 oktober 2003 (die Dexia op 27 oktober 2003 heeft ontvangen), de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [X] tot vernietiging daarvan. In het tussenvonnis van 13 november 2014 heeft de kantonrechter [appellante] toegelaten tot tegenbewijs van het vermoeden dat [X] meer dan drie jaren voor de vernietiging kennis heeft gekregen van het bestaan van de overeenkomsten. Op 13 maart 2015 is [appellante] als getuige gehoord. In het eindvonnis van 7 mei 2015 heeft de kantonrechter geoordeeld dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat tegenbewijs is geleverd en dat het bewijsvermoeden is ontzenuwd. De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [appellante] met betrekking tot de overeenkomsten I tot en met VII afgewezen (en met betrekking tot de overeenkomsten VIII tot en met XI toegewezen, omdat deze binnen drie jaar nadat zij waren aangegaan, zijn vernietigd), met compensatie van de proceskosten. Het hoger beroep is tegen dit vonnis voor zover betreffende de overeenkomsten I tot en met VII gericht.
3.3.
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. De echtgenoot van [appellante] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat hij voor het aangaan daarvan door [appellante] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4.
Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. Volgens vaste jurisprudentie rechtvaardigt het feit dat de betalingen ter zake van de leaseovereenkomst zijn verricht vanaf een betaalrekening die mede op naam stond van de echtgenoot van [appellante] het bewijsvermoeden dat hij met het bestaan van die leaseovereenkomst daadwerkelijk bekend was. De kantonrechter heeft deze jurisprudentie terecht gevolgd.
3.5.
In grief 1 voert [appellante] aan dat de kantonrechter heeft miskend dat de lopende verjaringstermijn tot vernietiging van de overeenkomsten V, VI en VII, die minder dan drie jaar voor 13 maart 2003 zijn aangegaan, is gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de procedure die Stichting Eegalease en de Consumentenbond tegen Dexia aanhangig hebben gemaakt. [appellante] heeft verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018). Dexia heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding van 13 maart 2003 de verjaring niet heeft gestuit, omdat het geschil op 23 juni 2005 is geëindigd met een minnelijke regeling en de belangenorganisaties in de op die datum gesloten Hoofdovereenkomst afstand hebben gedaan van al hun rechten en daarmee ook van de stuiting van de verjaring die het uitbrengen van de dagvaarding van 13 maart 2003 meebracht.
3.6.
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de Hoge Raad in zijn arrest van 9 oktober 2015 geen ruimte biedt voor de redenering van Dexia en de daaraan verbonden conclusie dat de dagvaarding van 13 maart 2003 de verjaring niet stuit. Waar een ‘opt-out’-verklaring geen afbreuk doet aan de stuitende werking van die dagvaarding - zoals de Hoge Raad heeft overwogen - doet logischerwijs bedoelde afstandsverklaring van de belangenorganisaties in de Hoofdovereenkomst daaraan evenmin afbreuk; die afstandsverklaring was ten tijde van de ‘opt-out’-verklaring immers al een feit.
3.7.
Dat betekent dat de dagvaarding van 13 maart 2003 de mogelijkheid om overeenkomst V, VI en VII te vernietigen heeft gestuit. Deze overeenkomsten zijn immers minder dan drie jaar voor 13 maart 2003 aangegaan. De overeenkomsten zijn derhalve tijdig vernietigd.
3.8.
Met grief 2 betwist [appellante] , dat de betalingen aan Dexia van de overeenkomsten I tot en met IV hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening; de rekening waarvan betaald werd stond, aldus [appellante] , alleen op haar naam. De grief slaagt. De stelplicht en bewijslast van het beroep op verjaring rusten op Dexia. Indien Dexia gebruik wil maken van het bewijsvermoeden dat voortvloeit uit het gegeven dat de betalingen aan Dexia zijn verricht van een bankrekening die mede op naam staat van degene die de overeenkomst heeft vernietigd, berusten stelplicht en bewijslast van die stelling op Dexia. Nu [appellante] de stelling van Dexia dat betaald is vanaf een en/of-rekening gemotiveerd heeft betwist en Dexia geen bewijs van bedoelde stelling heeft aangeboden, is niet komen vast te staan dat de betalingen zijn verricht vanaf een en/of-rekening en wordt ten aanzien van de genoemde overeenkomsten niet toegekomen aan het bewijsvermoeden dat de echtgenoot van [appellante] met het bestaan van de overeenkomsten bekend was. Nu door Dexia geen bewijs is geleverd en evenmin aangeboden, is niet komen vast te staan dat de rechtsvordering tot vernietiging is verjaard.
3.9.
Uit het vorenstaande volgt dat de kantonrechter de vorderingen van [appellante] met betrekking tot de leaseovereenkomsten I tot en met VII ten onrechte heeft afgewezen. Deze vorderingen zullen alsnog worden toegewezen, waarbij de ingangsdatum van de wettelijke rente, evenals in eerste aanleg, zal worden bepaald op 14 dagen na de vernietigingsbrief van 19 oktober 2003, derhalve met ingang van 3 november 2003.
3.10.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomsten
1. WinstVerdubbelaar, met het contractnummer [nummer] (inclusief verlenging),
2. Feestplan, met het contractnummer [nummer] ,
3. WinstVerDriedubbelaar, met het contractnummer [nummer] ,
4. SpaArEXtra, met het contract nummer [nummer] ,
5. Vrijdag Garantieplan Lease Service, met het contractnummer [nummer] ,
6. Feestplan, met het contractnummer [nummer] ,
7. Triple Effect Maandbetaling, met het contractnummer [nummer] ,
8. Bonus Beleggen met het contractnummer [nummer] ,
9. Beleggen met Bonus met het contractnummer [nummer] ,
10. Korting Koers Lease Service met het contractnummer [nummer] en
11. Giga-Garant met contractnummer [nummer]
rechtsgeldig op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW zijn vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellante] te voldoen al hetgeen door [appellante] aan Dexia op grond van deze overeenkomsten is voldaan, verminderd met hetgeen zij op grond van de overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2003 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 167,64 aan verschotten en € 600,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 405,19 aan verschotten en € 894,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering van Dexia alsnog af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.