ECLI:NL:GHAMS:2017:1693

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
23-004775-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van ex-vriendin met verzoek tot oplegging van een voorwaardelijke werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van mishandeling van zijn ex-vriendin op 20 juli 2016 te Zaandam. De tenlastelegging omvatte meerdere vormen van geweld, waaronder duwen, vastpakken van polsen en armen, en het vastpakken van de keel van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, maar heeft de overige tenlasteleggingen niet bewezen verklaard.

De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal eenzelfde straf gevorderd, maar met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de problematische jeugd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor mishandeling.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om een voorwaardelijke werkstraf op te leggen van 20 uren, met een proeftijd van één jaar, en heeft als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte moet meewerken aan de Intensieve Forensische Aanpak. Het hof heeft de noodzaak van begeleiding door JBRA benadrukt, gezien de achtergrond van de verdachte en de impact van zijn daden op het slachtoffer. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van twee rechters die buiten staat waren om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004775-16
datum uitspraak: 4 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-161498-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2017 en 20 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, zijn (ex)vriendin, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- ( meermalen) (met kracht) voornoemde [slachtoffer] te duwen (waardoor die [slachtoffer] tegen een muur terecht kwam) en/of
- ( meermalen) (met kracht) de pols(en) en/of arm(en) van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) (met de nagels) in die pols(en) en/of arm(en) te knijpen en/of te krassen;
- ( meermalen) (met kracht) op/tegen de arm(en), althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- ( met kracht) de keel van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of (vervolgens) dicht te knijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere kwalificatie van het strafbare feit komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juli 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, zijn vriendin [slachtoffer] heeft mishandeld door
- met kracht voornoemde [slachtoffer] te duwen waardoor die [slachtoffer] tegen een muur terecht kwam en
- met kracht de pols en/of armen van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en met de nagels in die armen te knijpen en/of te krassen;
- meermalen met kracht tegen de armen van voornoemde [slachtoffer] te stompen en
- met kracht de keel van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), ook indien dit inhoudt dat hij moet meewerken aan IFA, dit gedurende de proeftijd van één jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn vriendin, waardoor zij pijn heeft ondervonden en letsel heeft opgelopen. Hierdoor heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, haar angst ingeboezemd en haar respectloos behandeld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 maart 2017 is hij al tweemaal onherroepelijk schuldig verklaard aan mishandeling, zonder oplegging van straf.
In het voorgaande ligt reeds besloten dat het hof geen ruimte ziet voor het opnieuw toepassen van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en af te zien van het opleggen van een straf of maatregel, zoals door de raadsman bepleit. Ook een geheel voorwaardelijke ‘symbolische’ geldboete doet geen recht aan de ernst van het feit, bezien in het licht van de omstandigheid dat de verdachte zich reeds tweemaal eerder heeft schuldig gemaakt aan mishandeling.
Uit het dossier en ook ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte een problematische jeugd heeft gehad, waarin hij al van jongs af aan te maken heeft gehad met hulpverleners. De verdachte heeft aangegeven dat hij inmiddels geen vertrouwen meer heeft in de hulpverlening en dat hij zijn leven wil opbouwen zonder verplichte begeleiding door JBRA. Uit hetgeen op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep namens JBRA en de Raad naar voren is gebracht over de persoon van de verdachte blijkt echter dat hulp en begeleiding van groot belang worden geacht om zijn leven daadwerkelijk een positieve wending te kunnen geven, met name bij het vinden van een geschikte woongelegenheid en een dagbesteding in de vorm van werk en/of opleiding. Hoewel het hof begrip heeft voor de gevoelens van weerstand bij de verdachte, is het hof echter van oordeel dat het voor zijn verdere ontwikkeling noodzakelijk is dat de nodige hulp beschikbaar is op de weg naar zelfstandigheid.
Het hof acht derhalve, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Daaraan zal het hof overeenkomstig de adviezen van de Raad en JBRA als bijzondere voorwaarde verbinden dat de verdachte gedurende de proeftijd van één jaar mee zal werken aan Intensieve Forensische Aanpak, waarbij toezicht en begeleiding door JBRA zal worden opgelegd. Alhoewel de verdachte inmiddels meerderjarig is, hebben de Raad en JBRA geadviseerd om toezicht en begeleiding te laten uitvoeren door JBRA, liefst in de persoon van [naam], nu de verdachte daarmee vertrouwd is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde gedurende de proeftijd zijn medewerking verleent aan de Intensieve Forensische Aanpak.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. C.M. Degenaar en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 mei 2017.
Mr. A.M. Kengen en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]