In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen twee gerechtsdeurwaarders. De klacht bestond uit vier onderdelen, waarbij de klager stelde dat de gerechtsdeurwaarders de voor hem geldende beslagvrije voet niet correct hadden gehanteerd en dat zij onterecht vakantiegeld van het UWV niet aan hem hadden teruggestort. De klager had in de jaren 2014 en 2015 een netto maandinkomen dat onder de beslagvrije voet lag, waardoor hij recht had op zijn vakantiegeld. De gerechtsdeurwaarders hadden echter het vakantiegeld van klager verdeeld onder andere beslagleggers, wat volgens het hof niet correct was. Het hof verklaarde de klacht gegrond voor de klachtonderdelen die betrekking hadden op het vakantiegeld van 2015 en de communicatie van de gerechtsdeurwaarders met de klager. De kamer had eerder een geldboete opgelegd, maar het hof legde in plaats daarvan een berisping op aan de gerechtsdeurwaarders. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte toepassing van de beslagvrije voet en de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders in tuchtrechtelijke procedures.