ECLI:NL:GHAMS:2017:149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
200.192.704/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; ontruiming en onderverhuur aan derden in strijd met algemene huurvoorwaarden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de ontruiming van een huurwoning. De appellant, die in hoger beroep is gekomen van een vonnis van de kantonrechter, heeft de huurovereenkomst met de Stichting Parteon, de verhuurder, geschonden door het gehuurde aan derden, in dit geval toeristen via Airbnb, onder te verhuren. De kantonrechter heeft de ontruiming toegewezen op basis van deze schending van de Algemene Huurvoorwaarden, die vereisen dat de huurder het gehuurde zelf bewoont en niet zonder toestemming onderverhuurt. De kantonrechter heeft echter het verzoek van Parteon om een voorschot op de contractuele boete afgewezen, omdat de rechter ambtshalve moet onderzoeken of het boetebeding oneerlijk is in de zin van de richtlijn 93/13/EEG. Het hof heeft in hoger beroep de feiten van de kantonrechter als uitgangspunt genomen, en de appellant heeft zijn hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter ingetrokken, wat leidde tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van Parteon niet aannemelijk en spoedeisend genoeg was voor toewijzing in kort geding, en dat de vraag over de boete in een bodemprocedure moet worden beantwoord. Het hof heeft de kosten van het principaal appel aan de appellant opgelegd en het incidenteel appel van Parteon verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.192.704/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 4957532 VV EXPL 16-28
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 januari 2017
(bij vervroeging)
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
tegen
STICHTING PARTEON,
gevestigd te Wormerveer,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J. Groenewoud te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Parteon genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 6 juni 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 mei 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen hem als gedaagde en Parteon als eiseres.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van eis in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van Parteon zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Parteon heeft geconcludeerd, zakelijk, dat het hof het appel van [appellant] zal verwerpen en in incidenteel appel, onder vernietiging in zoverre van het bestreden vonnis, haar vorderingen alsnog geheel zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, te vermeerderen met nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellant] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Tussen Parteon als verhuurder en [appellant] als huurder is op 2 februari 2012 een huurovereenkomst gesloten voor een sociale huurwoning te [plaats] . In de Algemene Huurvoorwaarden die op de huurovereenkomst van toepassing zijn (hierna: de AV) staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“6.5 Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. (…)
(…)
6.7
Het is huurder uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven. Een verzoek tot toestemming dient schriftelijk te worden gedaan, (...). Indien huurder het gehuurde zonder toestemming van verhuurder geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven, rust de bewijslast dat huurder onafgebroken het hoofdverblijf in het gehuurde heeft behouden op huurder. (...) Indien huurder in strijd met dit verbod de gehele woning heeft onder- verhuurd, aan derde(n) in gebruik heeft gegeven en/of/ of de huur daarvan aan derde(n) heeft afgestaan, is hij aan verhuurder een onmiddellijke opeisbare en niet voor matiging vatbare boete verschuldigd van 10% van de alsdan geldende bruto-huurprijs per dag of gedeelte van een dag gedurende welke huurder in strijd met dit verbod handelt. (…)”
3.2.1
De kantonrechter heeft de door Parteon gevorderde ontruiming toegewezen op grond van het feit dat, samengevat, [appellant] in strijd met de wet en de AV het gehuurde aan derden (te weten toeristen via Airbnb) heeft onderverhuurd of in gebruik gegeven.
3.2.2
Het door Parteon gevorderde voorschot op de contractueel verschuldigde boete heeft de kantonrechter afgewezen, onder de overweging dat het boetebeding door de rechter ambtshalve moet worden onderzocht op oneerlijkheid in de zin van de richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en de uitkomst daarvan niet voldoende zeker is, zodat voor toewijzing van de boete in kort geding geen plaats is.
3.3
Tegen de onder 3.2.1 gegeven beslissing komt [appellant] in principaal appel op met drie grieven, terwijl Parteon met een grief opkomt tegen de beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering als weergegeven onder 3.2.2.
3.4
[appellant] heeft (voor het eerst) bij memorie van antwoord in incidenteel appel aan het hof kenbaar gemaakt zijn hoger beroep tegen voornoemd vonnis te willen intrekken en zich te realiseren dat een proceskostenveroordeling onontkoombaar is. Dit betekent dat het vonnis in zoverre zal worden bekrachtigd en [appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten.
3.5
De grief van Parteon in incidenteel appel betreft de afwijzing door de kantonrechter van een voorschot op de contractuele boete. Volgens Parteon is de boete niet oneerlijk in de zin van de richtlijn 93/13/EEG. Bij de totstandkoming van dit beding heeft zij rekening gehouden met de ernst van de wanprestatie en het belang van de huurder door onderscheid te maken tussen de verschillende overtredingen. Bovendien vordert zij niet de betaling van de gehele boete, maar slechts een voorschot, aldus Parteon.
3.6
Voor zover in kort geding (tevens) een geldvordering wordt gevorderd, heeft de rechter volgens vaste jurisprudentie bij de beoordeling van die vordering terughoudendheid te betrachten. Het hof is van oordeel dat de vordering van Parteon niet zodanig aannemelijk en spoedeisend is dat deze voor toewijzing in kort geding in aanmerking komt. De vraag of en zo ja welk bedrag [appellant] aan contractuele boete is verschuldigd, dient in een bodemprocedure te worden beantwoord. De grief faalt.
3.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel. Hoewel het incidenteel appel faalt, leidt dit niet tot een kostenveroordeling ten laste van Parteon aangezien [appellant] geen proceskostenveroordeling heeft gevorderd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel, tot op heden aan de zijde van Parteon begroot op € 718,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris en op € 131,-- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,-- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verwerpt het incidenteel appel;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C. Toorman en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.