De kantonrechter heeft de vordering van Meer en Vaart toegewezen tot een bedrag van € 12.099,74 (= € 9.269,74 - € 5.955,00 + € 8.945,00 - € 160,00).
Grief 1 in het principaal appelhoudt in dat [appellant] van de vordering van € 9.269,74 al een bedrag van € 4.449,20 heeft voldaan, zodat een bedrag van € 4.820,54 resteerde. Dit heeft tot gevolg dat het toe te wijzen bedrag niet € 12.099,74 had moeten bedragen maar
€ 7.650,54 (= € 4.820,54 - € 5.955,00 + € 8.945,00 - € 160,00) en na verrekening van de vorderingen niet een door [appellant] aan Meer en Vaart te betalen bedrag van
€ 11.343,49 resteerde maar € 6.894,29, aldus [appellant] .
Meer en Vaart beaamt dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van de verschuldigdheid van een bedrag van € 9.269,74, terwijl dit een bedrag van € 4.820,54 had moeten zijn. Dit brengt met zich dat de grief slaagt.
3.6.1.[appellant] stelt bij
grief 2 in het principaal appeleen nieuwe vordering in ten bedrage van € 1.700,00. Als grondslag voor de vordering voert [appellant] aan dat op 4 november 2015 ter plaatse van de CV-installatie lekkage in zijn woning is ontstaan. Meer en Vaart (tenminste haar advocaat) is op 19 november 2015 op de hoogte gebracht van de lekkage en in december 2015 uitgenodigd om op 11 januari 2016 aanwezig te zijn bij een bezoek door de loodgieter die dan zou onderzoeken wat de oorzaak was van de lekkage. Meer en Vaart heeft de uitnodiging afgeslagen. Loodgieter [B] van [Y] B.V. (hierna: [B] ) heeft als oorzaak van de lekkage vastgesteld dat de rookgasafvoer van de CV-installatie niet goed was gemonteerd, waardoor condenswater niet werd afgevoerd. Op 10 februari 2016 heeft [B] het gebrek hersteld en hiervoor een bedrag van € 1.683,95 in rekening gebracht. Nu Meer en Vaart de rookgasafvoerpijp gebrekkig heeft aangelegd en heeft geweigerd dit gebrek te herstellen, is zij jegens [appellant] aansprakelijk voor genoemde herstelkosten, aldus nog steeds [appellant] .
3.6.2.Meer en Vaart betwist dat ter plaatse van de CV-installatie schade is ontstaan. De rookgasafvoer transporteert enkel gas en geen water, zodat zich hoogstens een geringe hoeveelheid condens kan hebben voorgedaan. Bovendien is Meer en Vaart niet al in november 2015 op de hoogte gesteld van de (vermeende) lekkage, maar pas in januari 2016 toen zij werd uitgenodigd bij het onderzoek door de loodgieter aanwezig te zijn. Die uitnodiging heeft Meer en Vaart afgeslagen, omdat de loodgieter al langs was geweest en werkzaamheden had verricht, zodat niet meer te achterhalen was of en zo ja in welke mate er iets aan de rookgasafvoer mankeerde. Daarbij is de rookgasafvoer aangelegd door ERA; noch uit de overeenkomst van 23 juni 2013 noch uit de technische omschrijving blijkt dat Meer en Vaart de rookgasafvoer zou aanleggen (zie pagina 14 van de technische omschrijving, onder
“8. Centrale warmte- en opwerkingsapparaten”,met name de vermelding
“De c.v.-ketel aansluiten op (…) De gecombineerde rookgasafvoeren en luchttoevoeren”). Voor zover de overgelegde e-mail en factuur van de loodgieter en de overgelegde foto’s duiden op een gebrek in de rookgasafvoer, is derhalve niet Meer en Vaart maar ERA hiervoor aansprakelijk. Voorts heeft [appellant] - voor zover het gevorderde bedrag van € 1.683,95 betrekking heeft op gevolgschade (waterschade aan de muren) - deze schade naar alle waarschijnlijkheid vergoed gekregen van zijn inboedel- of opstalverzekeraar. Nu [appellant] in gebreke is met betaling van facturen heeft Meer en Vaart bovendien het recht haar (vermeende) verplichtingen op te schorten, aldus nog steeds Meer en Vaart.
3.6.3.Het hof constateert dat de feiten die relevant zijn voor de beoordeling van de (pas in hoger beroep ingestelde) vordering van [appellant] , onvoldoende zijn uitgekristalliseerd. Daarom zal een comparitie van partijen worden gelast, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen het hof van inlichtingen te voorzien. Partijen dienen met name duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van de volgende punten:
a - Bestaat het (gestelde) gebrek in de afvoer van de CV-installatie volgens [appellant] uit het gebrekkig monteren van het deel van de afvoer waarvoor Meer en Vaart verantwoordelijk was, aan het deel van de afvoer waarvoor ERA verantwoordelijk was (een montagefout) of uit het naar beneden aflopen van het deel van de afvoer waarvoor Meer en Vaart verantwoordelijk was (een constructiefout), dan wel uit een combinatie van deze (gestelde) gebreken? De overgelegde e-mail van de loodgieter van 4 maart 2016 (productie 14 memorie van grieven) en de factuur van de loodgieter van 21 april 2016 (productie 15 memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte overlegging producties) maken naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk waaruit het (gestelde) gebrek bestaat. Het hof verzoekt [appellant] de loodgieter te vragen een nieuwe verklaring op te stellen waarin duidelijk tot uitdrukking komt waaruit het gebrek volgens de loodgieter bestaat en welk deel van de afvoer gebrekkig was, bij voorkeur onder verwijzing naar een aangehechte tekening en de offerte/technische omschrijving van Meer en Vaart alsmede te specificeren welk deel van zijn factuur van € 1.683,95 betrekking heeft op het herstel van het gebrek en welk deel op het herstel van de gevolgschade.
b - Hoe en wanneer is (advocaat van) Meer en Vaart van het (gestelde) gebrek op de hoogte gebracht en hoe heeft Meer en Vaart hierop gereageerd? Hebben partijen in dit kader ook gecorrespondeerd, en zo ja in welke zin? Duidelijkheid hieromtrent is van belang vanwege de verplichting van de opdrachtgever om de aannemer gelegenheid tot herstel te bieden (artikel 7:759 BW).
c - [appellant] is nog niet in de gelegenheid geweest te reageren op het beroep op opschorting door Meer en Vaart. [appellant] wordt verzocht dit bij de comparitie alsnog te doen.