Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
29 september 2016 door het hof is ontvangen.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkinderen vast te stellen. De grootmoeder, appellante in principaal hoger beroep, had eerder contact met de kinderen, maar dit was in oktober 2014 door de moeder van de kinderen stopgezet. Het hof had eerder, op 5 juli 2016, een tussenbeschikking gegeven waarin het zich onvoldoende voorgelicht achtte over de gevolgen van het beëindigen van het contact voor de kinderen en had de raad gevraagd onderzoek te verrichten. De raad concludeerde dat er momenteel geen ruimte was voor een omgangsregeling, gezien de spanningen tussen de ouders en de grootmoeder. De ouders gaven aan dat contact met de grootmoeder schadelijk zou zijn voor de kinderen, en de raad adviseerde om het verzoek van de grootmoeder af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2017 heeft de grootmoeder betoogd dat het raadsrapport niet adequaat was en dat de kinderen niet waren gehoord. De ouders handhaafden hun standpunt en gaven aan dat de kinderen emotioneel niet in staat waren om contact met de grootmoeder te hebben. Het hof oordeelde dat het recht op omgang met de grootmoeder niet onbegrensd is en dat de emotionele toestemming van de ouders noodzakelijk is voor een omgangsregeling. Het hof besloot dat er onvoldoende informatie was om een beslissing te nemen en benoemde een bijzondere curator om de belangen van de kinderen te behartigen. De bijzondere curator, drs. I.G.R. Henar, werd aangesteld om de kinderen te ondersteunen en hun wensen te onderzoeken. De zaak werd aangehouden in afwachting van het verslag van de bijzondere curator.