ECLI:NL:GHAMS:2017:140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
200.177.945/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arbitraal vonnis in een geschil over de kwaliteit van bloembollen en de gevolgen voor de betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft V.O.F. [X] & ZOON (hierna: [X]) hoger beroep ingesteld tegen een arbitraal vonnis van het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel, waarin werd geoordeeld dat [gedaagde sub 2] niet gehouden was tot betaling van de resterende koopsom van een partij bloembollen. [X] had op 22 januari 2013 en 6 februari 2014 bloembollen aan [gedaagde sub 2] geleverd, maar na klachten over de kwaliteit van de geleverde bollen, heeft [gedaagde sub 2] betaling geweigerd. Het Scheidsgerecht oordeelde dat de geleverde bollen niet voldeden aan de overeengekomen condities, omdat er sprake was van onzuiverheid. [X] heeft het hof verzocht het arbitraal vonnis te vernietigen, stellende dat het vonnis niet met redenen was omkleed en dat het tot stand was gekomen in strijd met de openbare orde. Het hof heeft de argumenten van [X] beoordeeld en geconcludeerd dat het Scheidsgerecht voldoende gemotiveerd had geoordeeld en dat er geen strijd met de openbare orde was. De vordering van [X] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.177.945/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 januari 2017
inzake
V.O.F. [X] & ZOON,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. A.H. Klein Hofmeijer te Leiden,
tegen

1.HOBAHO B.V.,

gevestigd te Lisse,
advocaat: mr. L. Koning te Haarlem,
2. [gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. F.N. Decossaux te Amsterdam,
gedaagden.

1.Het geding

Partijen worden hierna respectievelijk [X] , Hobaho en [gedaagde sub 2] genoemd. Gedaagden gezamenlijk worden ook wel aangeduid als Hobaho c.s.
[X] heeft bij dagvaarding van 29 september 2015 Hobaho c.s. opgeroepen om bij dit hof te verschijnen en gevorderd het door het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel (verder: het Scheidsgerecht) op 30 juni 2015 gewezen arbitrale vonnis te vernietigen, met hoofdelijke veroordeling van Hobaho c.s. in de kosten van deze procedure.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van eis conform de dagvaarding, met producties;
- akte van de zijde van Hobaho, met producties;
- akte van de zijde van [gedaagde sub 2] ;
- conclusie van antwoord van de zijde van Hobaho;
- conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 2] , met producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek van de zijde van Hobaho;
- conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde sub 2] .
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 oktober 2016 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten ( [X] mede door mr. A.A.M. Bergman, advocaat te Leiden). Mrs. Klein Hofmeijer, Bergman en Decossaux hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitnotities, die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] en [gedaagde sub 2] hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1.1
[X] heeft omstreeks 22 januari 2013 een partij van vijf miljoen stuks ‘Oxalis deppei Iron Cross’ bloembollen aan [gedaagde sub 2] verkocht en geleverd. Nadat [gedaagde sub 2] bij [X] had gereclameerd over de kwaliteit van de bloembollen, zijn partijen in overleg getreden en hebben zij nadere afspraken gemaakt. [X] heeft omstreeks 6 februari 2014 een partij van één miljoen stuks van dezelfde soort bloembollen aan [gedaagde sub 2] verkocht en geleverd. [gedaagde sub 2] heeft ook over de kwaliteit van deze tweede partij bloembollen gereclameerd. Hij heeft betaling geweigerd van de resterende koopsom van de eerste partij en van de volledige koopsom van de tweede partij.
2.1.2
Hobaho is bij de verkoop opgetreden als bemiddelaar. Bij haar bemiddelingsactiviteiten is van toepassing het Hobaho-reglement. Zij verkrijgt ingevolge dat reglement een zelfstandige vordering tot betaling van de koopsom op de koper en de verkoper krijgt een vorderingsrecht op haar. Als er sprake is van een kwaliteitsgeschil dan dient de koper aan haar te betalen en dient zij betaling aan de verkoper op te schorten totdat onherroepelijk over het geschil is beslist of partijen een finale schikking zijn overeengekomen. Hobaho heeft bij brief van 23 april 2015 het geschil tussen [X] en [gedaagde sub 2] voorgelegd aan het Scheidsgerecht.
2.1.3
Het Scheidsgerecht heeft, na behandeling ter zitting van 1 juni 2015 waarop alle partijen waren verschenen, op 30 juni 2015 uitspraak gedaan. De uitspraak houdt onder meer in:
Beoordeling van het geschil
Het Scheidsgerecht begrijpt de nader tussen [X] en [gedaagde sub 2] gemaakte afspraken (zoals vastgelegd in het aanvullend koopbriefje van Hoabo met nummer [nummer 1] .1) aldus, dat tussen hen afgesproken is dat de bevindingen naar aanleiding van de tweede levering van 1.000.000 stuks Oxalis deppei Iron Cross (koopbriefje Hobaho nr [nummer 2] ) bepalend zijn voor niet alleen die partij, maar ook voor de verschuldigdheid van resterende helft van de koopsom terzake van de oorspronkelijke partij van ± 5.000.000 stuks (koopbriefje Hobaho nr [nummer 1] ). Deze afspraken brengen aldus met zich dat, indien de tweede levering een goed gewas zou opleveren, [gedaagde sub 2] gehouden zou zijn om beide partijen (volledig) te betalen; zou daarentegen het gewas niet goed zijn (zouden de geleverde bollen niet voldoen aan de overeengekomen condities), dan zou [gedaagde sub 2] niet tot deze (aanvullende) betalingen gehouden zijn.
Uit de tweede partij is op verzoek van [X] (en met medewerking van [gedaagde sub 2] ) een monster getrokken en onderzocht door het PPO. De bevindingen van het PPO zijn neergelegd in de brief van [A] van het PPO aan [X] van 2 april 2015. Hieruit blijkt dat het onderzochte monster naar de mening van het PPO niet te lang is; hieruit blijkt echter ook dat het monster een onzuiverheid bevatte van (ongeveer) 3%. Immers, het PPO komt tot de (niet door [X] betwiste) vaststelling dat acht van de negen potten van één exemplaar Oxalis deppei (in plaats van Oxalis deppei Iron Cross) bevatten, terwijl – naar ter zitting duidelijk is geworden – in elke pot gemiddeld circa 30 bolletjes zaten.
Een dergelijke mate van onzuiverheid brengt met zich dat de tweede partij niet geacht kan worden te voldoen aan de overeengekomen condities, in het bijzonder de conditie “geschikt en bestemd voor de broeierij “(koopbrief Hobaho nr [nummer 2] ). In zoverre is de reclame van [gedaagde sub 2] derhalve gegrond.
Het Scheidsgerecht merkt hierbij op dat, anders dan [X] ter zitting heeft gesteld, [gedaagde sub 2] van meet af aan (ook) ten aanzien van de onzuiverheid van de geleverde bollen heeft gereclameerd. Dit blijkt al uit de e-mail van Hobaho aan [X] van 15 november 2013 en de e-mail van [gedaagde sub 2] aan Hobaho van 13 januari 2014. [gedaagde sub 2] heeft dit onderdeel van zijn reclame ook steeds gehandhaafd ten aanzien van de tweede leverantie, hetgeen blijkt uit de e-mails van Hobaho aan [X] van 11 en 24 maart 2015. Dat het zwaartepunt van de discussie tussen [X] en [gedaagde sub 2] vooral zag op de lengte van het gewas maakt dit niet anders, temeer niet nu – in ieder geval in de zienswijze van [gedaagde sub 2] – de lengte van het gewas wordt veroorzaakt door de mate van onzuiverheid.
Aan de gegrondheid van de reclame van [gedaagde sub 2] kan evenmin afdoen het feit dat, naar [X] ter zitting heeft aangegeven, [gedaagde sub 2] de tweede partij bollen van 1.000.000 stuks laat heeft afgeroepen of dat het onduidelijk is in hoeverre [gedaagde sub 2] de afspraken terzake van de vergelijkingspartijen (zoals omschreven in het aanvullend koopbriefje met nr [nummer 1] .1) volledig is nagekomen. Deze omstandigheden laten immers de bevindingen van het PPO ter zake van de onzuiverheid van de bollen onverlet.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Scheidsgerecht voor recht zal verklaren dat [gedaagde sub 2] niet gehouden is tot betaling van de resterende koopsom terzake van de eerste leverantie, noch tot betaling van de volledige koopsom terzake van de tweede leverantie.
(...)
RECHTDOENDE ALS GOEDE PERSONEN NAAR BILLIJKHEID:
Verstaat dat [gedaagde sub 2] niet gehouden is tot betaling van de resterende 50% van de koopsom uit hoofde van de overeenkomst met koopbriefje d.d. 20 februari 2013, koopbriefje Hobaho nr [nummer 1] , en de volledige koopsom uit hoofde van de koopovereenkomst d.d. 7 februari 2014, koopbriefje Hobaho nr [nummer 2] ;’.
2.2
[X] heeft in haar inleidende dagvaarding aangevoerd dat het arbitrale vonnis dient te worden vernietigd omdat het niet met redenen is omkleed als bedoeld in artikel 1065 lid 1 aanhef en onder d Rv en omdat de wijze waarop het tot stand is gekomen in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 1065 lid 1 aanhef en onder e Rv. [X] heeft dit toegelicht door te stellen dat het Scheidsgerecht niet, althans onbegrijpelijk heeft gemotiveerd (a) waarom het is voorbijgegaan aan het deskundigenoordeel van het PPO, (b) waarom een onzuiverheid het gewas niet geschikt maakt voor broeierij en (c) waarom aan een en ander niet afdoet dat [gedaagde sub 2] de tweede leverantie te laat heeft afgeroepen en/of dat onduidelijk is in hoeverre [gedaagde sub 2] de afspraken omtrent vergelijkingspartijen volledig is nagekomen. Ter onderbouwing van haar stelling dat het arbitrale vonnis tot stand is gekomen op een wijze die in strijd is met de openbare orde heeft zij aangevoerd dat het Scheidsgerecht ten onrechte het door [gedaagde sub 2] ter zitting meegenomen monster heeft beoordeeld. [X] heeft ook nog verwezen naar artikel 1065 lid 1 aanhef en onder c Rv maar heeft aan deze vernietigingsgrond (het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden) geen inhoud gegeven zodat het hof daaraan voorbij gaat.
2.3
[X] heeft bij haar inleidende dagvaarding het hof verzocht haar vordering nader te mogen substantiëren. [X] zou pas aan het eind van de vervaltermijn van de vernietigingsvordering rechtsbijstand aan haar advocaat hebben verzocht. Er is getracht bij de inleidende dagvaarding zo goed mogelijk te substantiëren maar nadere substantiëring zal noodzakelijk zijn, zo betoogt [X] . [gedaagde sub 2] heeft zich bij akte verzet tegen inwilliging van dit verzoek. [X] is vervolgens, na antwoord van de zijde van Hobaho c.s. , in de gelegenheid gesteld te repliceren en heeft bij repliek haar stellingen uitgewerkt en uitgebreid. [gedaagde sub 2] is bij dupliek niet meer teruggekomen op zijn verzet tegen nadere substantiëring. Het hof zal de bij repliek ingenomen stellingen dan ook in zijn oordeel betrekken. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 2] door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad.
2.4
Het hof overweegt dat volgens artikel 1065 lid 1 aanhef en onder d Rv vernietiging van een arbitraal vonnis kan plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed. Vernietiging op deze grond is slechts mogelijk wanneer motivering ontbreekt en niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen. Wel moet met het ontbreken van een motivering op één lijn gesteld worden het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen. Dit criterium moet door de rechter met terughoudendheid worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis vernietigen op de in artikel 1065 lid 1 aanhef en onder d Rv vermelde grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed.
2.5
Het Scheidsgerecht heeft zijn beslissing dat [gedaagde sub 2] niet is gehouden de (resterende) koopsommen te voldoen, kort weergegeven, als volgt gemotiveerd. De afspraken tussen [X] en [gedaagde sub 2] brengen met zich dat [gedaagde sub 2] niet gehouden is te betalen als de tweede levering niet voldoet aan de overeengekomen condities. Uit de bevindingen van PPO blijkt dat het onderzochte monster niet te lang is maar ook dat dit een onzuiverheid bevatte van ongeveer 3%. Het PPO stelt immers vast dat in acht van de negen potten, met een gemiddelde van 30 bolletjes per pot, één exemplaar Oxalis deppei in plaats van Oxalis deppei Iron Cross bevatte. Een dergelijke mate van onzuiverheid brengt mee dat de geleverde partij niet aan de condities voldoet en met name niet geschikt is voor de broeierij. Blijkens diverse e-mails heeft [gedaagde sub 2] , anders dan [X] stelt, van meet af aan gereclameerd over de onzuiverheid. Dat te laat is afgeroepen of de afspraken omtrent vergelijkingspartijen niet zijn nagekomen, doet niet af aan de bevindingen van het PPO ter zake van de onzuiverheid en kan dus niet aan de gegrondheid van de reclame afdoen.
2.6
Het hof is van oordeel dat, deze motivering overziend, niet kan worden geconcludeerd dat enige steekhoudende verklaring voor de beslissing ontbreekt. De arbiters volgen de bevindingen van de door [X] ingeschakelde deskundige omtrent de mate van onzuiverheid en oordelen vervolgens dat de partij bollen die in 2014 is geleverd vanwege die onzuiverheid niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De arbiters leggen de afspraak tussen [X] en [gedaagde sub 2] zo uit dat [gedaagde sub 2] in dat geval het restant van de koopsom van de eerste partij en de koopsom van de tweede partij niet hoeft te voldoen. Deze door de arbiters gevolgde redenering is voldoende concludent om door te gaan voor een steekhoudende verklaring voor de genomen beslissing en is allerminst als een gebrekkige motivering aan te merken.
2.7
Uit de motivering van het arbitrale vonnis blijkt dat de arbiters uit de inhoud van e-mailcorrespondentie hebben geconcludeerd dat [gedaagde sub 2] van meet af aan heeft gereclameerd over de onzuiverheid en dat zij daarbij hebben meegewogen dat het zwaartepunt van de discussie tussen [X] en [gedaagde sub 2] zag op de lengte van het gewas. De arbiters zijn in hun motivering ook ingegaan op door [X] gevoerde verweren dat [gedaagde sub 2] de tweede partij te laat had ingeroepen en de afspraken omtrent de vergelijkingspartijen niet is nagekomen, maar gaan daaraan voorbij omdat dit de geconstateerde onzuiverheid onverlet laat. Uit de motivering is aldus af te leiden dat de arbiters de stelling van [X] dat [gedaagde sub 2] met de schikking afstand heeft gedaan van zijn klacht over de onzuiverheid, niet volgen. Het hof is van oordeel dat met een en ander voldoende blijkt dat de verweren van [X] door de arbiters zijn meegewogen bij het nemen van hun beslissing. Daarbij is niet gebleken dat de arbiters de verweren op volstrekt niet ter zake doende gronden hebben verworpen. Ook dit draagt eraan bij dat sprake is van een voldoende steekhoudende verklaring voor de beslissing die is gegeven.
2.8
[X] heeft zijn stelling dat het Scheidsgerecht is voorbijgegaan aan het deskundigenoordeel van het PPO niet toegelicht, terwijl uit de motivering van de arbiters eerder het tegendeel blijkt. Het hof gaat dan ook voorbij aan deze stelling.
2.9
De stelling van [X] dat onzuiverheid bij bloembollen gebruikelijk is, leidt evenmin tot de conclusie dat de arbiters geen steekhoudende verklaring hebben gegeven voor hun beslissing. [X] is niet in het bijzonder ingegaan op de in dit geval geconstateerde mate van onzuiverheid. Dat deze mate van onzuiverheid niet tot de door de arbiters genomen beslissing had kunnen leiden, blijkt op geen enkele wijze uit de overgelegde stukken van de Bloembollen Keuringsdienst en het PPO. [X] heeft bovendien niet betwist de stelling van [gedaagde sub 2] dat veel van zijn afnemers de onzuivere planten hebben gezien en daardoor niet hebben afgenomen, zodat dit tussen partijen vaststaat. Dat is te meer een reden om aan te nemen dat de door het PPO geconstateerde mate van onzuiverheid niet gebruikelijk is, anders dan [X] beweert, maar juist een valide reden om de geleverde partij niet geschikt te achten voor de broeierij, zoals het Scheidsgerecht heeft geoordeeld. In dit verband is evenmin van voldoende betekenis de stelling van [X] dat het aantal bollen per pot in werkelijkheid tussen de 20 en 50 ligt. Voor zover dit al zou leiden tot een ander gemiddelde dan 30 bollen per pot -- dat staat op grond van deze aantallen geenszins vast - dan ligt de mate van onzuiverheid nog steeds zo dicht bij de 3% dat niet de conclusie kan worden getrokken dat de motivering van de arbiters ondeugdelijk is, laat staan dat deze op geen enkele wijze steekhoudend is.
2.1
Het Scheidsgerecht behoefde overigens niet, zoals [X] kennelijk voorstaat, zijn oordeel dat de mate van onzuiverheid de geleverde partij ongeschikt maakt voor de broeierij nader te motiveren. Het ligt immers voor de hand dat, indien wordt overeengekomen dat een partij bollen van een bepaalde soort wordt geleverd, de levering van een partij waarin een deel van de bollen van een andere soort blijkt te zijn, niet voldoet. [X] heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat de arbiters van het tegendeel dienden uit te gaan.
2.11
[X] voert nog aan dat [gedaagde sub 2] geen klachten heeft geuit over een andere, in september 2013 aan hem geleverde en uit dezelfde oogst afkomstige partij bollen en dat deze partij kennelijk een voor [gedaagde sub 2] acceptabele mate van onzuiverheid vertoonde. [X] betoogt dat het Scheidsgerecht niet heeft gereageerd op haar essentiële stelling dat uit eenzelfde oogst geen partijen met een afwijkende mate van onzuiverheid kunnen voortkomen. [gedaagde sub 2] stelt dat geenszins vast staat dat de partijen uit dezelfde oogst voortkwamen en dat de arbiters bovendien slechts moesten oordelen over de in februari 2014 aan hem geleverde partij. Het hof is van oordeel dat de arbiters in de bevindingen van het PPO voldoende grond hebben kunnen vinden om te oordelen over de mate van onzuiverheid van de partij van februari 2014, waarover het geschil tussen [X] en [gedaagde sub 2] ging. De arbiters behoeven niet op elk verweer daartegen uitdrukkelijk te reageren, met name niet op een verweer als het onderhavige dat is gestoeld op een door de wederpartij betwist en dus niet vaststaand feit, namelijk dat de partijen uit dezelfde oogst afkomstig zouden zijn.
2.12
De conclusie van het voorgaande is dat het arbitrale vonnis niet kan worden vernietigd op de grond dat het niet met redenen is omkleed.
2.13
[X] heeft voorts aangevoerd dat het arbitrale vonnis tot stand is gekomen in strijd met de openbare orde omdat het Scheidsgerecht een monsterwaarneming aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd waarvan niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de gewassen zijn voortgekomen uit de door haar geleverde partij bloembollen. Het monster was meegenomen door [gedaagde sub 2] zodat het niet ging om een ‘objectief’ monster. Namens [X] is daartegen geprotesteerd maar het Scheidsgerecht heeft dit protest naast zich neergelegd, het monster bekeken en beoordeeld, daarover vragen gesteld en in de zittingzaal beraadslaagd terwijl het monster aanwezig was. De stelling dat het monster het oordeel van de arbiters heeft beïnvloed, is daarmee gerechtvaardigd, aldus [X] . [gedaagde sub 2] wijst erop dat het oordeel van de arbiters niet of niet alleen is gebaseerd op het door hem meegebrachte monster maar ook op het onderzoek van het PPO. Het hof overweegt naar aanleiding van een en ander als volgt.
2.14
Namens [X] is ter zitting van het Scheidsgerecht geprotesteerd tegen de waarneming van het monster. [X] is aldus in de gelegenheid gesteld en heeft die gelegenheid te baat genomen om zich over de waarde van het monster voor de beoordeling van de zaak uit te laten. [X] heeft niet aangevoerd dat zij op andere wijze heeft willen reageren op het meenemen van het monster, bijvoorbeeld schriftelijk of door het opnieuw bemonsteren van de geleverde partij, en dat het Scheidsgerecht dit heeft belet. Uit de gang van zaken ter zitting kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de arbiters het beginsel van hoor en wederhoor hebben geschonden. Het stond het Scheidsgerecht overigens vrij het monster te bekijken en daarover vragen te stellen.
2.15
Uit het arbitrale vonnis is af te leiden dat de arbiters op grond van het monster hebben vastgesteld dat in elke pot gemiddeld 30 bolletjes zitten. [X] heeft echter, in verband met haar stellingen omtrent de totstandkoming van het oordeel in strijd met de openbare orde, niet in het bijzonder bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling. Zij heeft slechts in algemene zin naar voren gebracht dat het meegenomen monster het oordeel van de arbiters moet hebben beïnvloed. Het oordeel van de arbiters omtrent de mate van onzuiverheid is blijkens de motivering van het arbitrale vonnis voor het overige gegrond op het onderzoek van het PPO waarbij het door [X] bekritiseerde monster geen rol speelt. De stelling van [X] is tegen deze achtergrond onvoldoende concreet zodat het hof daaraan geen conclusies zal verbinden. [X] heeft nog wel bezwaar gemaakt tegen het door het Scheidsgerecht gehanteerde gemiddelde (pleitnota onder 11) maar heeft daarbij niet gewezen op het volgens haar ondeugdelijke monster. [X] heeft daarbij bovendien slechts aangevoerd dat het aantal bolletjes per pot tussen de 20 en 50 is, terwijl dit niet zonder meer leidt tot een ander gemiddelde dan het door de arbiters gehanteerde aantal van 30 stuks.
2.16
[X] heeft bij haar dupliek aangevoerd dat haar recent duidelijk is geworden dat de arbiter [B] (verder: [B] ) commerciële banden heeft met [gedaagde sub 2] en deze ook al had ten tijde van het wijzen van het arbitrale vonnis. Daarmee is de schijn gewekt dat het oordeel niet tot stand is gekomen in volledige onafhankelijkheid, zo stelt zij. Ter gelegenheid van het pleidooi is naar voren gebracht dat [B] werkt bij het bedrijf [Z] en dat [gedaagde sub 2] in 2008, 2010 en 2012 bloembollen heeft gekocht van [Z] . [gedaagde sub 2] heeft daarbij echter nooit persoonlijk contact gehad met [B] , zo zegt hij. [Y] , namens [X] aanwezig bij het pleidooi, heeft aldaar verklaard dat hij ter zitting van het Scheidsgerecht [B] herkende als één van de arbiters maar daar aanvankelijk geen probleem in zag. [Y] heeft voorts verklaard dat hij zich een paar maanden na de zitting van het Scheidsgerecht een gesprek herinnerde dat hij in 2012 met [gedaagde sub 2] had en dat [gedaagde sub 2] hem daarin vertelde dat hij bollen had gekocht van [Z] , het bedrijf van [B] .
2.17
Het hof overweegt het volgende. [X] stelt niet dat sprake is van een (objectief) gebrek aan onpartijdigheid of onafhankelijkheid en heeft daartoe ook geen concrete feiten aangevoerd. Zij stelt slechts dat sprake is van de (subjectieve) schijn van partijdigheid dan wel afhankelijkheid (conclusie van repliek onder 44) omdat sprake zou zijn van een commerciële band tussen [B] en [gedaagde sub 2] . Het hof stelt vast dat [Y] , als vennoot van [X] ter zitting van het Scheidsgerecht aanwezig, [B] herkende en op dat moment - hoewel hij zich dat naar zijn zeggen niet herinnerde - reeds een gesprek met [gedaagde sub 2] had gehad waaruit hij had begrepen dat het bedrijf waar [B] werkte zaken deed met [gedaagde sub 2] , zijn wederpartij in de arbitrage. Uit deze gang van zaken kan worden geconcludeerd dat ten tijde van de zitting bij [X] geen subjectieve beleving van partijdigheid dan wel afhankelijkheid aanwezig was. Omdat [Y] zich naar zijn zeggen het gesprek met [gedaagde sub 2] enige maanden na de zitting van het Scheidsgerecht van 1 juni 2015 herinnerde, dient ervan te worden uitgegaan dat tot aan de uitspraak van het Scheidsgerecht van 30 juni 2015 geen sprake was van een dergelijke subjectieve beleving bij [X] .
2.18
Het hof leidt uit een en ander af dat [X] heeft berust in de benoeming van [B] tot arbiter in de zin van artikel 1033 lid 3 Rv, terwijl haar vennoot wist of op z’n minst kon weten dat het bedrijf waar [B] werkte zaken deed met [gedaagde sub 2] . [X] heeft overigens niet aangevoerd dat [B] in de zakelijke relatie van [Z] met [gedaagde sub 2] een vermoedelijke reden tot wraking had moeten zien als bedoeld in artikel 1034 Rv en ten onrechte heeft nagelaten dit aan hem mee te delen. Uit het voorgaande kan niet de conclusie worden getrokken dat het arbitrale vonnis tot stand is gekomen op een wijze die in strijd is met de openbare orde.
2.19
[Y] heeft verklaard dat hij zich enige maanden na de zitting het gesprek met [gedaagde sub 2] uit 2012 herinnerde. Mogelijk heeft dit bij [X] de schijn van partijdigheid of afhankelijkheid heeft gewekt. Dit is echter, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van onvoldoende gewicht om te concluderen dat desondanks toch sprake is van strijd met de openbare orde. Bij dit oordeel is van belang dat de loop der gebeurtenissen niet is gelijk te stellen aan de situatie dat de grond voor de schijn van partijdigheid pas later bekend is geworden. Het gaat immers volgens [X] om een ‘hervonden’ herinnering en dus om een omstandigheid die geheel in haar risicosfeer ligt. Het hof is bovendien van oordeel dat het enkele feit dat het bedrijf waar [B] werkt een paar maal een partij bloembollen aan [gedaagde sub 2] heeft geleverd, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet zonder meer leidt tot een schijn van partijdigheid en/of afhankelijkheid van [B] inzake het arbitrale geschil. In dit verband is nog van belang dat [gedaagde sub 2] onweersproken heeft aangevoerd dat hij [B] niet persoonlijk kent en evenmin persoonlijk met hem zaken heeft gedaan. [X] heeft pas bij haar conclusie van repliek de positie van [B] aan de orde gesteld en haar stellingen daaromtrent pas ter gelegenheid van het pleidooi uitgewerkt. Het gebrek aan substantiëring van haar stelling dat sprake is van schijn van partijdigheid en/of afhankelijkheid, dient voor haar rekening te blijven.
2.2
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden dan hiervoor genomen. Hun bewijsaanbiedingen zullen dan ook worden gepasseerd.
2.21
De conclusie is dat er geen grond is voor vernietiging van het arbitrale vonnis. De vordering van [X] zal worden afgewezen en zij zal worden veroordeeld in de proceskosten.

3.Beslissing

Het hof:
wijst af de vordering van [X] ;
veroordeelt [X] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van Hobaho begroot op € 1.937,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris en aan de zijde van [gedaagde sub 2] op € 711,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, R.J.F. Thiessen en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.