ECLI:NL:GHAMS:2017:1314

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
23-004156-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van auto-inbraken met verwerping van alternatief scenario en strafmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van auto-inbraken op 9 april 2016 en 9 september 2016 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte diefstal uit meerdere voertuigen en vernieling van een ruit van een bedrijfspand. Tijdens de zitting op 3 april 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de inbraken, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder een DNA-match, geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk betrokken was. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte in zaak B (de vernieling) bevestigd, maar heeft de verdachte in zaak A (de diefstal) schuldig bevonden. De strafoplegging is aangepast ten opzichte van de politierechter, waarbij het hof een gevangenisstraf van drie maanden heeft opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004156-16
datum uitspraak: 14 april 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 november 2016 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13/669132-16 (zaak A) en 13/706631-16 (zaak B) tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter (in zaak B) toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zaak A
hij op of omstreeks 09 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- uit een auto van het merk Mercedes (met kenteken [kenteken 1]) een navigatiesysteem, en/of
- uit een auto van het merk Tesla (met kenteken [kenteken 2]) een [naam] Taximeter en/of een Samsung oplader, en/of
- uit een auto van het merk BMW (met kenteken [kenteken 3]), een flesje parfum en/of een bril met brillenkoker,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat goeder(en) heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goeder(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een of meer ruit(en) in te slaan/tikken;
zaak B
primair:
hij op of omstreeks 09 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen (uit een bedrijfspand op/in perceel [adres 2]) geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot die/dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
- naar voornoemd perceel is gegaan en/of
- (vervolgens) (met) een baksteen, althans (met) een (hard en/of zwaar) voorwerp, in/door/tegen een ruit van voornoemd pand heeft gegooid en/of geworpen en/of geslagen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruit(en) (behorende bij perceel [adres 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
Het hof merkt verder de vermelding van het kenteken [kenteken 1] in de tenlastelegging in zaak A aan als een kennelijke misslag en leest die verbeterd als [kenteken 4]. De verdachte wordt door een en ander niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (enigszins) andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsvrouw, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Bespreking van een in hoger beroep in zaak A gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A ten laste gelegde, omdat er op grond van het procesdossier voldoende reden is om eraan te twijfelen dat de verdachte één van de jongens is geweest die de ten laste gelegde auto-inbraken hebben gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
De getuige [getuige] (hierna: [getuige]) heeft op 9 april 2016 in de vroege ochtend gezien dat twee jongens in de buurt van zijn woning aan [adres 3] te Amsterdam aan portieren van geparkeerde auto’s voelden, dat zij samen bij een fiets ‘iets’ deden dat een luid krakend geluid tot gevolg had, dat zij vervolgens de hoek omliepen, waarna [getuige] luide knallen hoorde. Eén van de jongens had kort zwart haar en een korte baard, de andere jongen was ongeveer 20 jaar oud en had eveneens kort zwart haar. Beide jongens hadden naar inschatting van [getuige] een Marokkaans uiterlijk. [getuige] heeft daarop direct de politie gebeld. Daarna is hij om de hoek van de straat gaan kijken en zag hij twintig meter verderop een taxi (het hof begrijpt: de Mercedes van aangever [slachtoffer 1]), waarvan de portierruit was verbroken. Hij zag dat één van de twee jongens op [adres 4] werd aangehouden (doorgenummerde pagina 17). De politieambtenaren die enkele minuten na de melding bij [adres 4] waren aangekomen (doorgenummerde pagina’s 23 en 38), zagen twee jongens die er bij het zien van de politie vandoor gingen. De politieambtenaren hebben daarop één van de jongens, de medeverdachte [verdachte 2] (hierna: [verdachte 2]), kunnen aanhouden. [verdachte 2] had kort zwart haar en een baard (doorgenummerde pagina 23). Het hof heeft aan de hand van een foto vastgesteld dat [verdachte 2] een Noord-Afrikaans uiterlijk heeft (p. 85). Het uiterlijk van [verdachte 2] voldoet dus aan het signalement van de eerste jongen die door [getuige] is waargenomen. [verdachte 2] was voorts in het bezit van spullen die uit de daar en de twee andere in de nabijgelegen Otto Heldringstraat geparkeerde auto’s waren weggenomen, waaronder een navigatiesysteem, parfum (het hof leest dit overigens als ‘eau de toilette’) van het merk Hugo Boss en een groen laadsnoer. Op de Mercedes werd, op de dakstijl boven de ingeslagen portierruit, een bloedveeg gevonden. Dit spoor werd veiliggesteld (doorgenummerde pagina 93). Het NFI heeft gerapporteerd dat het DNA-profiel uit dit bloedspoor matcht met het DNA-profiel van de verdachte en dat het DNA-profiel uit het spoor maximaal zeldzaam is (doorgenummerde pagina 110). Het hof concludeert op basis van een en ander dat de verdachte de donor van het veiliggestelde spoor is. Het door [getuige] opgegeven signalement van de tweede, destijds niet aangehouden jongen, komt overeen met de leeftijd en de uiterlijke kenmerken van de verdachte; zo heeft het hof op de zich in het dossier bevindende kleurenfoto kunnen waarnemen dat de verdachte een Noord-Afrikaans uiterlijk heeft (doorgenummerde pagina 35 van het dossier in zaak B).
De verdachte heeft verklaard dat hij in de ochtend van 9 april 2016, na een avondje uit en op weg naar huis, langs de beschadigde auto’s kwam, uit nieuwsgierigheid is gaan kijken en daarbij zijn hand door de kapotte portierruit heeft gestoken. Toen hij de politie zag aankomen is hij er vandoor gegaan. Volgens de verdachte moet hij zich hierbij hebben gesneden aan glas van de auto.
Het hof stelt de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde, omdat deze noch in de verklaring van [getuige], noch in de processen-verbaal van één van de betrokken politieambtenaren enige weerklank vindt en daarvoor in het procesdossier ook overigens geen steun kan worden gevonden. Bovendien wordt aan de geloofwaardigheid van die verklaring afbreuk gedaan doordat de verdachte eerst ter terechtzitting in eerste aanleg, toen er ampel gelegenheid had bestaan om kennis te nemen van de resultaten van het opsporingsonderzoek en de te presenteren lezing daarop af te stemmen, heeft willen verklaren hoe zijn bloed op de Mercedes, waaruit het bij [verdachte 2] aangetroffen navigatiesysteem is gestolen, terecht is gekomen. Van betrokkenheid of aanwezigheid van een andere of derde dader is tot slot geenszins gebleken.
Het hof trekt uit de gebezigde bewijsmiddelen dan ook de conclusie dat de verdachte één van de jongens is geweest die [getuige] heeft gezien. Dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [verdachte 2] volgt uit de vaststellingen dat de beide jongens samen zijn opgetrokken en aan de portierdeuren van geparkeerd staande auto’s voelden, zij (gelet op het bloedspoor en het aantreffen van het navigatiesysteem van [slachtoffer 1] bij [verdachte 2]) samen de inbraak in de Mercedes hebben begaan en zij, toen zij in het vizier van de politie kwamen, beiden zijn weggerend. Mede bij gebreke van een aannemelijke andere verklaring van de verdachte leidt het hof uit die gang van zaken af dat de verdachte en [verdachte 2] het gezamenlijke plan hadden opgevat uit auto’s te gaan stelen. Zij hebben aan dat plan ook daadwerkelijk uitvoering gegeven door autoruiten in te slaan en er met medeneming van de buit samen vandoor te (willen) gaan. Dat niet geheel duidelijk is geworden welke handelingen [verdachte 2] en de verdachte bij de afzonderlijke auto-inbraken ieder hebben verricht staat bij die stand van zaken aan een bewezenverklaring niet in de weg. De door de raadsvrouw opgevoerde omstandigheid dat er geen dactyloscopische sporen van de verdachte zijn aangetroffen op voorwerpen die in en bij de auto’s lagen, doet aan het voorgaande niet af.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A
hij op 9 april 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- uit een auto van het merk Mercedes met kenteken [kenteken 4] een navigatiesysteem en
- uit een auto van het merk Tesla met kenteken [kenteken 2] een [naam] Taximeter en een oplader en
- uit een auto van het merk BMW met kenteken [kenteken 3] een flesje parfum en een bril met brillenkoker,
toebehorend aan
respectievelijk[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door ruiten in te slaan;
zaak B
subsidiair:
hij op 9 september 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, behorende bij perceel [adres 2], toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield.
Hetgeen in de zaak A en in de zaak B subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het in zaak B subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A en in zaak B subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en in zaak B subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren (subsidiair 90 dagen hechtenis), waarvan 60 uren (subsidiair 30 dagen hechtenis) voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en als bijzondere voorwaarde gesteld – kort gezegd – dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland en zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit een behandeling bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag (hierna: De Waag) of soortgelijke instelling inhoudt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het holst van de nacht samen met een ander schuldig gemaakt aan drie auto-inbraken, waarbij portierruiten zijn ingeslagen en diverse (waardevolle) spullen zijn weggenomen. Dergelijke misdrijven brengen naast hinder ook financiële schade voor de gedupeerden met zich, hetgeen ook ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken uit de verklaring van één van hen. Bovendien pleegt de wetenschap dat een vreemde zich de toegang tot het voertuig heeft verschaft gevoelens van onbehagen en onveiligheid teweeg te brengen bij de gedupeerde. Daarnaast heeft de verdachte samen met een ander een ruit van een pand vernield, hetgeen eveneens hinder en schade heeft veroorzaakt. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 maart 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten (waaronder gekwalificeerde diefstal) onherroepelijk veroordeeld, onder meer tot een forse werkstraf. Bovendien liep hij ten tijde van de onderhavige feiten in een proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegd strafdeel. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt.
Het hof heeft voorts gelet op de straf die voor een inbraak in een auto aan een recidivist pleegt te worden opgelegd, hetgeen zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 6 weken genoemd.
Op grond van het voorgaande doet oplegging van een taakstraf naar het oordeel van het hof geen recht aan de aard en de ernst van de bewezen feiten, bezien in het licht van de recidive van de verdachte.
Dit geldt temeer nu de verdachte niet voor één, maar voor drie auto-inbraken, alsook een vernieling wordt veroordeeld. In afwijking van de politierechter acht het hof daarom in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met de duur van 3 maanden gerechtvaardigd.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg komt naar voren dat de verdachte de afspraken die hij (kennelijk in het kader van de meldplicht die is voortgevloeid uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2015) met de reclassering had niet altijd even goed is nagekomen en dat de behandeling bij De Waag en het verloop van zijn opleiding tot op dat moment nog niet succesvol konden worden genoemd. De verdachte heeft echter verklaard dat hij zijn best gaat doen zijn leven op orde te krijgen en heeft toegezegd een baan te zoeken en de behandeling bij De Waag weer op te pakken. Het hof acht het in het belang van de verdachte én van de samenleving dat hieraan in een verplichtend kader gevolg wordt gegeven. Daarom wordt, mede gezien het daartoe strekkende advies van de reclassering, aanleiding gezien een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen en daaraan na te noemen bijzondere voorwaarden te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.770,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 180,09. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade is in hoger beroep van de zijde van de verdachte niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.488,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.868,44. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de oorspronkelijk gevorderde schadevergoeding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van
€ 2.800,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de bijbehorende vervangende hechtenis.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.070,00 (te weten: € 350,00 aan eigen risico ter zake van schade aan de auto, € 700,00 aan eigen risico ter zake van vervanging van een boardcomputer en € 20,00 ter zake van vervanging van een zonnebril). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat (het rechtstreeks verband tussen het in zaak A bewezen verklaarde en) de door de benadeelde partij gevorderde schade voor het overige – in het licht van de gemotiveerde betwisting zijdens de verdachte – vooralsnog onvoldoende is komen vast te staan. Het zou in deze fase van het strafproces een onevenredige belasting van het strafproces opleveren als de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld hieromtrent nader bewijs bij te brengen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-706631-16 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-669132-16 en in de zaak met parketnummer 13-706631-16 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-669132-16 en in de zaak met parketnummer 13-706631-16 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of
- geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen,
dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt bij de Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, in het bijzonder als die aanwijzingen verband houden met het tot stand brengen en het behouden van een zinvolle dagbesteding.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, zulks gedurende de proeftijd of zo veel korter als de reclassering in overleg met de instelling/behandelaren verantwoord acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-669132-16 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 180,98 (honderdtachtig euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte, die evenals zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-669132-16 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 180,98 (honderdtachtig euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis,
met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan
de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-669132-16 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.070,00 (duizend zeventig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte, die evenals zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-669132-16 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.070,00 (duizend zeventig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.J.A. Duker en mr. H.F. van Kregten, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 april 2017.
mr. H.F. van Kregten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]