ECLI:NL:GHAMS:2017:1308

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
200.192.161/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen oud-notaris inzake verklaring van erfrecht en ontvankelijkheid van klager

In deze zaak heeft klager, een erfgenaam, een klacht ingediend tegen een oud-notaris over het opstellen van een verklaring van erfrecht na het overlijden van zijn zus op 16 maart 2012. Klager was niet betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap en heeft de boedelvolmacht niet ondertekend. De oud-notaris heeft op verzoek van een andere erfgenaam, [de heer Y], de verklaring van erfrecht opgesteld, maar klager heeft nooit een afschrift ontvangen. Klager heeft zijn klacht ingediend op 1 juni 2016, maar het hof oordeelt dat hij niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel i. omdat hij te laat was met indienen, gezien de driejaarstermijn. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor de overige klachtonderdelen, waarbij het hof oordeelt dat de oud-notaris niet kan worden verweten dat hij klager niet op de hoogte heeft gehouden van de afwikkeling van de nalatenschap. De oud-notaris heeft geen verwijtbare nalatigheid gepleegd, aangezien klager zelf geen verzoek heeft gedaan om een afschrift van de verklaring van erfrecht. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 18 april 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.192.161/01 NOT
nummer eerste aanleg : 597210/NT 15/83 OJ
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 april 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
mr. [naam] ,
oud-notaris te [plaats] , gemeente [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 1 juni 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 4 mei 2016 (ECLI:NL:TNORAMS:2016:12). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de oud-notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
Klager heeft op 2 juni 2016 nog een brief van 1 juni 2016 bij het hof ingediend.
1.3.
De oud-notaris heeft op 1 juli 2016 een verweerschrift - met bijlage - bij het hof ingediend.
1.4.
Op 6 oktober 2016 is van klager een brief van 4 oktober 2016 met aanvullende producties ontvangen. Het hof heeft partijen diezelfde dag bij brief bericht de brief van 4 oktober 2016 buiten beschouwing te laten voor zover deze een inhoudelijke reactie behelst op het verweerschrift van de wederpartij.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 oktober 2016. Klager en de oud-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
Desgevraagd heeft de oud-notaris ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen toelating van de buiten de daarvoor gestelde termijn ingediende aanvullende producties van klager. Het hof zal deze producties derhalve in de beoordeling betrekken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
De samenstelling van de zittingscombinatie was als volgt: voorzitter mr. A.D.R.M. Boumans, raadsheren mrs. J.H. Lieber en C.P. Boodt. Wegens het bereiken van de leeftijd van zeventig jaren is mr. Boodt van rechtswege per 1 november 2016 gedefungeerd en daarom niet meer in staat de beslissing (mede) te wijzen.
1.7.
Het hof heeft partijen bij afzonderlijke brief van 1 december 2016 over het voorgaande geïnformeerd en medegedeeld dat mr. Boodt wordt vervangen door een andere raadsheer en dat uitspraak zal worden gedaan op 10 januari 2017. Het hof heeft in diezelfde brief aan partijen verzocht aan het hof kenbaar te maken of zij ermee instemmen dat een andere raadsheer aan de uitspraak meewerkt (die niet bij de mondelinge behandeling van de zaak op 13 oktober 2016 was betrokken); zo niet, dat er dan een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden.
1.8.
Bij e-mailbericht van 15 december 2016 heeft klager te kennen gegeven een nieuwe mondelinge behandeling te wensen.
1.9.
Op 27 januari 2017 heeft klager nog een brief van 25 januari 2017 met een aanvullende productie in het geding gebracht. Het hof heeft voormelde brief buiten beschouwing gelaten omdat dit stuk is aangemerkt als een repliek, waarvoor geen toestemming is gegeven. Het hof heeft wel kennisgenomen van de aanvullende productie die tijdig (en reeds eerder) is ingediend.
1.10.
Het hof heeft een nieuwe mondelinge behandeling van de zaak bepaald op 8 februari 2017. Mr. Boodt is vervangen door raadsheer mr. T.K. Lekkerkerker. Klager en de oud-notaris zijn op deze zitting verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 16 maart 2012 is de zus van klager, [naam] (hierna: erflaatster), overleden. Zij heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt en heeft haar moeder, haar beide zusters en haar broer (klager) als enige erfgenamen van haar nalatenschap achtergelaten.
3.2.2.
Op 28 juni 2012 heeft [de heer Y] (hierna: [de heer Y] ) de oud-notaris verzocht een verklaring van erfrecht op te stellen ter zake van de nalatenschap van erflaatster. Deze verklaring was bedoeld om de uitkering van het pensioenfonds van [naam bedrijf] ten behoeve van de erfgenamen te kunnen incasseren.
3.2.3.
De oud-notaris heeft vervolgens algehele boedelvolmachten op [de heer Y] opgesteld en aan de vier (door de oud-notaris geverifieerde) erfgenamen doen toekomen. Drie van de vier erfgenamen, te weten de moeder en twee zussen van erflaatster, hebben op het kantoor van de oud-notaris de boedelvolmachten getekend. De vierde erfgenaam, klager, heeft dit niet gedaan.
3.2.4.
Op 8 augustus 2012 heeft de oud-notaris de boedelvolmacht op [de heer Y] en een begeleidende brief met uitleg aan klager verstuurd.
3.2.5.
Klager heeft, na ontvangst van voormelde brief op 9 augustus 2012, bij brief van 10 augustus 2012 de oud-notaris bericht – kort samengevat – de boedelvolmacht op [de heer Y] niet te zullen ondertekenen. De oud-notaris heeft deze brief van klager niet ontvangen.
3.2.6.
Op 6 september 2012 heeft de oud-notaris een boedelvolmacht op de zwager van klager, [naam] , aan klager doen toekomen. Deze boedelvolmacht heeft klager niet ondertekend retour gezonden.
3.2.7.
Op 29 oktober 2012 heeft de oud-notaris een (Engelstalige) verklaring van erfrecht afgegeven, waarin de vier erfgenamen worden genoemd. Verder staat in deze verklaring vermeld – kort samengevat – dat alle erfgenamen, met uitzondering van klager, een boedelvolmacht aan [de heer Y] hebben gegeven.
3.2.8.
De oud-notaris is medio april 2013 gedefungeerd.
3.2.9.
Klager heeft, na eerst per e-mails aan een medewerker van het notariskantoor vragen te hebben gesteld over de gang van zaken rondom de nalatenschap van erflaatster, op 9 juli 2013 van die desbetreffende medewerker een afschrift van de verklaring van erfrecht toegestuurd gekregen.

4.Standpunt van klager

4.1.
Klager stelt zich op het standpunt dat er fraude dan wel valsheid in geschrifte is gepleegd. De polis van erflaatster bij [naam bedrijf] is door [de heer Y] volledig te gelde gemaakt. De oud-notaris heeft onzorgvuldig gehandeld.
4.2.
De oud-notaris wordt in het bijzonder het volgende verweten:
i. de oud-notaris heeft onvoldoende geverifieerd dat [de heer Y] de ongehuwde partner van erflaatster was;
ii. de oud-notaris heeft klager niet van de verdere afwikkeling van de nalatenschap op de hoogte
gehouden;
iii. de oud-notaris heeft nagelaten om (ook) aan klager een afschrift van de verklaring van erfrecht te verstrekken.

5.Standpunt van de oud-notaris

5.1.
De oud-notaris heeft zich als volgt verweerd.
5.2.
Volgens de oud-notaris zou het kunnen dat er misbruik is gemaakt van de verklaring van erfrecht, omdat deze bijvoorbeeld niet goed is gelezen en daarmee tevens een aandeel van klager is geïncasseerd. De oud-notaris stelt dat dit niet aan de inhoud van de verklaring van erfrecht kan liggen, omdat klager daarin uitdrukkelijk niet als volmachtgever is genoemd. Verder stelt de oud-notaris dat hij niet betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster en dat, indien klager een afschrift van de verklaring van erfrecht had gewild, hij de oud-notaris daarom had moeten vragen. Ter zitting bij de kamer heeft de oud-notaris verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht, aangezien hij niet binnen de driejaarstermijn van artikel 99, lid 15 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) heeft geklaagd.
5.3.
De oud-notaris handhaaft zijn verweer in hoger beroep.

6.Beoordeling

Nieuwe klachten
6.1.
Voor zover klager in zijn beroepschrift in hoger beroep nieuwe klachtonderdelen heeft geformuleerd, heeft te gelden dat op grond van artikel 107 lid 4 Wna het hof de zaak in hoger beroep opnieuw in volle omvang behandelt en dat dit betekent dat alleen in beschouwing worden genomen de klachten die ook in de procedure in eerst aanleg aan de orde zijn geweest. Klager zal in de nieuwe klachten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ontvankelijkheid
6.2.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 99 lid 15 Wna (zoals dat artikellid gold vóór 1 mei 2016) een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, heeft kennisgenomen. Volgens vaste rechtspraak van het hof is het moment waarop een klager op enigerlei wijze bekend wordt met het handelen/nalaten van de notaris doorslaggevend.
6.3.
Ten aanzien van klachtonderdeel i. overweegt het hof als volgt. Door de brief van 8 augustus 2012 van de oud-notaris is klager ervan op de hoogte geraakt dat [de heer Y] de oud-notaris had verzocht om een verklaring van erfrecht op te stellen ter zake van de nalatenschap van erflaatster. Uit deze brief blijkt niet dat de oud-notaris onderzoek heeft gedaan naar de relatie tussen [de heer Y] en erflaatster. Het hof is dan ook van oordeel dat de driejaarstermijn voor klachtonderdeel i. is aangevangen op de dag dat klager voormelde brief van de oud-notaris heeft ontvangen, te weten op 9 augustus 2012. Nu klager zijn klacht op 9 november 2015 heeft ingediend, is hij daarmee te laat. Klager is dan ook, anders dan de kamer heeft geoordeeld,
niet-ontvankelijk in klachtonderdeel i.
6.4.
Naar het oordeel van het hof kan klager wel worden ontvangen in de klachtonderdelen ii. en iii. Het nalaten dat de oud-notaris in die klachtonderdelen wordt verweten ziet op het feit dat de oud-notaris geen verklaring van erfrecht aan klager heeft toegezonden en hem niet verder heeft betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Klager heeft zijn klacht bij de kamer ingediend op 9 november 2015. Dat hij reeds vóór 9 november 2012 op de hoogte is geraakt van het de oud-notaris in de klachtonderdelen ii. en iii. verweten ‘nalaten’ is niet gebleken, zodat klager ontvankelijk is in deze klachtonderdelen.
Klachtonderdeel ii.
6.5.
De kamer heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard en daartoe, kort samengevat, overwogen dat nu de oud-notaris niets van doen heeft gehad met de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster, klager het de oud-notaris ook niet kan verwijten dat hij hem daarbij niet heeft betrokken. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer en maakt dit oordeel tot het zijne. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel moeten leiden.
Klachtonderdeel iii.
6.6.
Krachtens artikel 49b Wna geeft de notaris van tot zijn protocol behorende verklaringen van erfrecht
desverlangdafschriften uit aan degenen die daarbij belang hebben in verband met een rechtsverhouding waarin zij tot de erflater stonden.
6.7.
Vaststaat dat klager, als erfgenaam van erflaatster, in 2012 de oud-notaris niet om een afschrift van de verklaring van erfrecht heeft gevraagd. Het valt de oud-notaris dan ook niet te verwijten dat hij klager destijds geen afschrift van de verklaring van erfrecht heeft gezonden. Dit klachtonderdeel is dan ook, zoals ook de kamer heeft geoordeeld, ongegrond.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten;
- vernietigt de bestreden beslissing wat betreft klachtonderdeel i.;
en, opnieuw beslissende,
- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel i.;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017 door de rolraadsheer.