3.2.Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.[B.V.1] (hierna: [B.V.1] ) was eigenaar van werkplaatsen met kantoorruimten, plaatselijk bekend [adres] (verder: het registergoed). Het registergoed is op 1 februari 2013 voor een huurprijs van € 4.235,- per maand verhuurd aan [B.V.2] en was in gebruik als kringloopwinkel. Bij notariële akte van 8 mei 2013 is een stil pandrecht gevestigd op de huurpenningen die voortvloeien uit de huurovereenkomst. [B.V.1] is op 20 mei 2014 in staat van faillissement verklaard.
3.2.2.Op het registergoed rustte een eerste recht van hypotheek ten behoeve van [B.V.3] en [B.V. 4] (hierna: de eerste hypotheekhouders). Omdat [B.V.1] de uit hoofde van de hypotheek op haar rustende verplichtingen niet nakwam, hebben de eerste hypotheekhouders gebruik gemaakt van hun recht tot executoriale verkoop. De eerste hypotheekhouders hebben het kantoor waaraan de kandidaat-notaris is verbonden op 18 juni 2014 opdracht gegeven om de executieverkoop van het registergoed te begeleiden. De executieveiling is gepland op 9 september 2014 (verder: de eerste veiling).
3.2.3.Het kantoor van de kandidaat-notaris heeft in de aanloop naar de eerste veiling meermalen aan [Z] (verder: [Z] ), vierde hypotheekhouder en tevens beweerdelijk pandhouder ten aanzien van de huurpenningen, verzocht aan te geven op welke gronden hij, ondanks het standaardarrest WUH-Emmerig q.q. van de Hoge Raad (HR 30 januari 1987, NJ 1987, 530, verder: WUH-Emmerig), meende ondanks het faillissement van [B.V.1] het pandrecht (nog) te kunnen uitoefenen.
3.2.4.[Z] heeft op 3 september 2014 aan het kantoor van de kandidaat-notaris een e-mail gezonden. Deze e-mail houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Ik meldde u reeds eerder en zond u alle stukken van de verpanding huurpenningen van [adres] .
Gaarne verneem ik van u waarom op Veilingbiljet.nl de site waarop de veiling vermeld staat van [adres] nog immer niet vermeld staat dat er een verpanding van de huurpenning ligt.
Het lijkt mij voor potentiële bieders / kopers ZEER belangrijke informatie!!
Ik kan mij voorstellen dat potentiële bieders / kopers zich bedrogen dan wel misleid voelen indien zij pas na aankoop van [adres] , in kennis gesteld worden van het feit dat er een verpanding van de huurpenning is ! !
(…)”
3.2.5.Op 9 september 2014 heeft het kantoor van de kandidaat-notaris van de eerste hypotheekhouders bericht ontvangen dat de eerste veiling geen doorgang mocht vinden. Het kantoor van de kandidaat-notaris heeft vervolgens alle werkzaamheden ten behoeve van de eerste veiling gestaakt.
3.2.6.In januari 2015 heeft het kantoor van de kandidaat-notaris een nieuwe opdracht tot executieveiling van de eerste hypotheekhouders ontvangen. De nieuwe veilingdatum is vastgesteld op 12 mei 2015.
3.2.7.De kandidaat-notaris heeft op 26 maart 2015 [Z] per exploot op de hoogte gebracht van de nieuwe veilingdatum. Kort daarna heeft de kandidaat-notaris [Z] verzocht om informatie over het registergoed dat van belang zou kunnen zijn voor potentiële veilingkopers en heeft zij aan hem een afschrift van de veilingvoorwaarden toegezonden. Een inhoudelijke reactie van [Z] bleef aanvankelijk uit.
3.2.8.Op 10 april 2015 heeft de kandidaat-notaris de veilingvoorwaarden vastgesteld en gepubliceerd. Artikel 16 lid 3 van de Algemene Veilingvoorwaarden Executieveilingen 2006 (AVVE 2006), die op deze executoriale verkoop van toepassing zijn verklaard, luidt als volgt:
“Indien het registergoed verhuurd of verpacht is, gaan de rechten en plichten uit de huur of pacht op de koper over voor zover de wet dit voorschrijft.
Indien huur- en pachttermijnen alsmede overige aanspraken zijn verpand aan de verkoper of derden, dient deze daarvan mededeling te doen in de bijzondere veilingvoorwaarden.(…)”
3.2.9.Klaagster heeft op 28 april 2015 een onderhands bod op het registergoed uitgebracht. Het bod is op 30 april 2015 door de eerste hypotheekhouders geaccepteerd.
3.2.10.Klaagster heeft op 1 mei 2015 een onderhandse koopovereenkomst gesloten met de eerste hypotheekhouders, onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring van de voorzieningenrechter. De eerste hypotheekhouders hebben ter verkrijging van die goedkeuring op 4 mei 2015 een verzoekschrift bij de voorzieningenrechter ingediend.
3.2.11.[Z] heeft op 15 mei 2015 aan het kantoor van de kandidaat-notaris een e-mail gezonden. Deze e-mail houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Voorts vraagt u mij of ik informatie heb betreffende het registergoed welke van belang zou kunnen zijn voor een koper. Deze vraag bevreemd mij enigszins daar wij voor de vorige veiling hier uitgebreid over hebben gecorrespondeerd.
Ik zal u echter nogmaals deze in mijn optiek voor koper zeer belangrijke informatie melden.
(…)
B. er is een akte van huurverpanding welke openbaar gemaakt is op 25-7-2013 door advocaten kantoor [advocatenkantoor]
Deze stukken deed ik u (per mail op 25-8-2014) ook reeds eerder toekomen (…)”
3.2.12.De voorzieningenrechter bij de rechtbank Den Haag heeft op 9 juni 2015 goedkeuring verleend aan de voorgestelde onderhandse verkoop tegen het desbetreffende bod.
3.2.13.De kandidaat-notaris heeft op 24 juni 2015 een kopie van het verzoekschrift aan klaagster toegezonden, nadat klaagster de kandidaat-notaris daarom had verzocht.
3.2.14.De kandidaat-notaris heeft vervolgens vernomen dat klaagster niet bereid was het registergoed conform de koopovereenkomst af te nemen. Klaagster heeft de kandidaat-notaris meermalen verzocht om een aanvullende tekst in de akte van levering op te nemen, inhoudende dat zij - kort gezegd - het registergoed onder protest afnam. De kandidaat-notaris heeft hieraan, na voorlegging van deze kwestie aan de eerste hypotheekhouders, geen gevolg gegeven.
3.2.15.De akte van levering is op 21 juli 2015 gepasseerd en klaagster heeft het registergoed in eigendom verkregen.