ECLI:NL:GHAMS:2017:1300

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
200.211.185/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsanering en ontneming schone lei wegens terugvordering bijstandsuitkering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsanering van appellante. De rechtbank Amsterdam had eerder bepaald dat de schone lei niet van toepassing was, omdat er sprake was van terugvordering van bijstandsuitkeringen. Appellante had in 2013 de schuldsanering aangevraagd, en in 2016 was haar de schone lei verleend. Echter, de gemeente Amsterdam had in juli 2016 een bedrag van € 84.365,37 teruggevorderd van appellante en haar ex-partner, omdat zij ten onrechte bijstand hadden ontvangen. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van de bijstandsuitkering van haar ex-partner in Frankrijk, maar het hof oordeelde dat zij had moeten weten dat haar ex-partner inkomsten had en dat dit invloed had op hun recht op bijstand. Het hof concludeerde dat appellante haar schuldeisers had benadeeld door deze informatie niet te delen, wat leidde tot de beslissing om de schone lei te ontnemen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de ontneming van de schone lei werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.211.185/01
insolventienummer rechtbank : C13/13/9-R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 april 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J. El Haddouchi te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij op 9 maart 2017 per fax ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2017, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat artikel 358 lid 1 Faillissementswet (Fw) geen toepassing zal vinden (de zogenoemde ontneming van de schone lei).
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 11 april 2017. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. El Haddouchi voornoemd. Voorts is de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling, M. van Beek, verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de door de bewindvoerder overgelegde verslagen en brieven ten aanzien van de schuldsaneringsregeling van [appellante] .

2.Beoordeling

2.1
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 7 januari 2013 ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 24 februari 2016 heeft zij vastgesteld dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is nagekomen en heeft zij aan haar de zogenoemde de schone lei verleend.
2.2
Bij beschikking van 5 juli 2016 heeft de gemeente Amsterdam in totaal € 84.365,37 teruggevorderd van [appellante] en haar ex-partner, [X] (hierna: [X] ), vanwege teveel verstrekte bijstand over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 en 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016. [appellante] en [X] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugvordering van de bijstandsuitkering. Naar aanleiding hiervan heeft de bewindvoerder op de voet van artikel 358a, eerste lid, Fw verzocht te bepalen dat het rechtsgevolg bedoeld in artikel 358 Fw, eerste lid, Fw geen toepassing vindt. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis dit verzoek toegewezen.
2.3
[appellante] heeft in het beroepschrift verzocht om het vonnis waarvan beroep te vernietigen. Daartoe heeft [appellante] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij nimmer wetenschap heeft gehad van het feit dat [X] een uitkering en huurtoeslag genoot in Frankrijk. Eerst na lezing van de intrekkingsbrief van de gemeente Amsterdam van 20 april 2016 is zij hiervan op de hoogte geraakt. [X] ging iedere twee tot drie maanden voor een verblijf van maximaal 25 dagen naar Frankrijk om naar zijn zeggen zijn broer te bezoeken, die aldaar woonachtig is. Nadien is gebleken dat [X] in Frankrijk geld opnam van zijn bankrekening in Frankrijk. [X] heeft verklaard dat hij [appellante] hiervan niet op de hoogte heeft gebracht omdat hij bang was dat zij daarvan melding zou maken bij de gemeente Amsterdam. [appellante] heeft niet kunnen weten dat [X] te kwader trouw handelde en heeft dan ook niet haar inlichtingenplicht jegens de gemeente geschonden. Zij is van mening dat de conclusie dat zij heeft getracht haar schuldeisers te benadelen, niet juist is.
2.4
De bewindvoerder adviseert het hof het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
2.5
Uit artikel 358a, eerste lid, Fw volgt dat indien na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met een zogenoemde schone lei blijkt dat zich voordien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350, derde lid, onder e Fw (de schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen), de rechter op verzoek van iedere belanghebbende de schone lei kan ontnemen.
2.6
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval van feiten en omstandigheden als hiervoor bedoeld, sprake is. Daartoe is het volgende redengevend. Vast staat dat het terugvorderingsbesluit van de gemeente Amsterdam ter zake van ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering het gevolg is van het feit dat [appellante] en [X] op grond van de gezinsnorm een bijstandsuitkering ontvingen terwijl zij daar – nu [X] in Frankrijk daarnaast een uitkering en huurtoeslag ontving – geen recht op hadden. [appellante] heeft in hoger beroep niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen wetenschap had van het feit dat [X] in Frankrijk inkomsten genoot nu zij heeft verklaard dat [X] , met wie zij gehuwd was en een gezamenlijke huishouding voerde, iedere 2 á 3 maanden naar Frankrijk ging en aldaar gedurende 25 dagen verbleef. Ook [appellante] moet zich gerealiseerd hebben dat het structurele verblijf van [X] in Frankrijk kosten met zich bracht en dat [X] daarvoor inkomsten nodig had. De enkele stelling dat [X] haar vertelde dat hij naar zijn broer ging zonder dat inzichtelijk is gemaakt hoe en door wie de kosten gemoeid met zijn verblijf werden betaald, is onvoldoende. Het verzwijgen van de inkomsten van [X] in Frankrijk en het tegelijkertijd ontvangen van een bijstandsuitkering - zonder melding ervan te maken dat [X] in het buitenland verbleef - leidt tot benadeling van de schuldeisers. [appellante] moest immers weten dat de ten onrechte uitgekeerde bijstandsuitkering zou worden teruggevorderd door de gemeente Amsterdam. Nu het terugvorderingsbesluit van de gemeente Amsterdam onder meer betrekking heeft op een periode van ongeveer twee jaar voorafgaand aan de toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling en dit bedrag – naar de bewindvoerder onweersproken heeft verklaard – ongeveer € 25.000,= beloopt voor welk bedrag de gemeente Amsterdam als concurrerend schuldeiser moet worden aangemerkt, is daarmee gegeven dat de overige schuldeisers van [appellante] zijn benadeeld. Ook aannemelijk is geworden dat de omstandigheid dat [appellante] aan de uitkeringsinstantie onvermeld heeft gelaten dat [X] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling regelmatig langere perioden in Frankrijk verbleef, een relevante schending van de inlichtingenplicht heeft opgeleverd. [appellante] die al die tijd een bijstandsuitkering naar gezinsnorm ontving, behoorde te weten dat zij daarop geen recht had en dat bij ontdekking een terugvordering zou volgen. Aldus heeft ook deze gedraging van [appellante] tot benadeling van schuldeisers geleid.
2.7
De conclusie is dat [appellante] door haar handelwijze heeft getracht haar schuldeisers te benadelen als bedoeld in artikel 350 lid 3 sub e Fw, zodat is voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 358a lid 1 Fw. Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat artikel 358 lid 1 Fw geen toepassing vindt.
2.8
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, W.A.H. Melissen en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.