Uitspraak
Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Al hebben partijen de bedoeling gehad om een opdracht van overeenkomst(hof: bedoeld zal zijn overeenkomst van opdracht)
overeen te komen …”Hij betwist evenmin de stelling van Plancius dat partijen bij de overname van het restaurant door Plancius van de vorige eigenaar hebben afgesproken dat de samenwerking op dezelfde voet zou worden voortgezet. Die bedoeling blijkt ook uit het feit dat [appellant] vanaf de aanvang van de overeenkomst zijn werkzaamheden per factuur (vermeerderd met btw) in rekening heeft gebracht en uit het feit dat [appellant] met ingang van 1 augustus 2014 (toen Plancius het restaurant is gaan exploiteren) een eenmanszaak heeft geregistreerd in het Handelsregister om, naar Plancius onweersproken heeft gesteld, “
geen enkel misverstand over de bedoeling van partijen te laten bestaan”.Uit het feit dat [appellant] gedurende de gehele tijd dat de samenwerking tussen hem en de rechtsvoorgangster van Plancius respectievelijk Plancius heeft voortgeduurd maandelijks heeft gefactureerd en daar volgens hem zelfs mee is doorgegaan nadat de samenwerking tussen partijen door Plancius was beëindigd per 15 mei 2015 (de in overweging 3.1 onder c genoemde facturen) en dat Plancius die facturen, behalve de facturen die dateren van na de beëindiging van de samenwerking tussen partijen, steeds heeft betaald, blijkt dat partijen ook bij de uitvoering van de overeenkomst zijn uitgegaan van de situatie dat tussen hen een overeenkomst van opdracht bestond.